Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Gepubliceerd op 19-12-2020

-dag-

betekenis & definitie

‘Dag’. Germ. *daga-, Got. dags; Oudhoogduits tac, tag, Middelhoogduits tac; Middelnederlands dach; Oudsaksisch dag; Oudfries dei, dï, Nieuwfries dei; Angelsaksisch daeg; Oudnoors dagr (persoonsnaam Dagr).

De oorspr. betekenis is ongeveer ‘lichte tijd’ en in persoonsnamen 'glanzend, schitterend (als de lichte dag)’. Als eerste lid reeds vanaf de 4e eeuw in Germ. namen aangetroffen. Mogelijk is een Indogerm. wortel *dhegh 'branden’ verwant. Vgl. Oudindisch déhati ‘brandt’, daha ‘brand’, Perz. dagh ‘brandmerk’, Ut. dagas 'zomerhitte, oogst’, Oudiers daig ‘vuur1. Men heeft ook aan Kelt. ontlening gedacht (vgl. de Kelt. naam Dagorix), waar dit woord ‘goed’ betekent.