Gepubliceerd op 16-11-2020

Zwaan

betekenis & definitie

Algemene N benaming voor de zes of zeven soorten uit het geslacht Cygnus. De bekendste hiervan (nu!), de Knobbelzwaan ←, werd in de N vogelliteratuur tot c.1940 met deze naam aangeduid.

Het woord (/de naam) voor deze vogel zal in delen van de Lage Landen al lang goed bekend zijn geweest, waarvan voornamen als Swaen (fries; voor een mannelijke persoon) en Swoantje (gronings; voor een vrouwelijke persoon) getuigen [Van der Schaar]. Zwaan komt ook voor als familienaam. Anderzijds noemt Schaars 1989 de naam niet: in de Achterhoek kent men de Zwaan (als wilde vogel) dus kennelijk nauwelijks!ETYMOLOGIE N Zwaan <N Swaen (VK c.1618, onder vermelding van "Cygnus") <mnl swan, swane (1240) <onl swana, in familienaam Suaneburch (1070) [Schoonheim]; fries/oudfries swan; oudsaksisch swan; mnd swan, swane [FWH]; D Schwan <mhd/ohd swan(e); E Swan <oudengels swan, swon; zweeds svan, noors/deens Svane, faroers/ijsl svanur; <oudnoords svanr; germ *svanaz. Buiten het germaans betekenen de verwante woorden: 'klank', zoals Lat sonus (<*suono-s) (vgl. N sonate, sonometer, sonogram; sonagram heeft de a van het apparaat met merknaam Kay Sona-Graph [BWP 1977 p.19]) en oudindisch svanati 'klinken, toon geven'. Idg *suon 'ruisen, klinken'. De idg korte [o] gaat volgens de Klankwet (nr. 10) over in germaans korte [a] (vgl. Lat nox > N/D nacht). In oudnoords svanr is de -akort; in N/D Zwaan/Schwan is de klinker secundair gerekt.

Het benoemingsmotief van de germ woorden voor 'Zwaan' kan gelegen zijn in de luide melodieuze roep van de Wilde Zwaan Cygnus cygnus (die op onze breedten overwintert), maar ook kan het aspect 'toon, klank, ruis' verwijzen naar het fluitend-gierende geluid dat de Knobbelzwaan Cygnus olor in de vlucht met zijn vleugels maakt. In de eerste mogelijkheid gelooft o.a. Voous [Voous 2000, het VOGELJAAR 48(3): 106-107], in de tweede o.a. Lockwood [1993], elk met één reden omkleed.

Bij de oude Grieken was er het bijgeloof dat de Zwaan kort vóór zijn dood zou zingen; dit geloof vindt men o.a. bij Aristoteles (384-322 wChr.), Plato (427-347 v.Chr.) en Euridipes (480-406 v.Chr.) [G&G 1989]. Het 'zingen' of 'anderszins geluid geven' werd bij de Grieken niét in hun naam voor de Zwaan, KuKvog Kuknos, tot uitdrukking gebracht! Dit bijgeloof raakte via de Romeinen (maar Plinius geloofde er niet in! [G&G]) bij Albertus Magnus, Thomas van Cantimpré (c.1201-c.1270), Jacob van Maerlant (c.1235-c.1291) en Conrad von Megenberg (c.1309-1374)). Bij Shakespeare (1564-1616) is het een thema. Houttuyn 1764: "Deeze Vogel was, wegens het zingen in zyne Sterfuur, by de Ouden aan Apollo toegewyd. Zulks niettemin, hoe algemeen ook geloofd wordende en verbreid onder den naam van 't Zwaanen-Gezang, wordt van SCALIGER en anderen als een spoorloos en ongerymd Gevoelen aangemerkt. Sommigen integendeel, en wel onder de Schryvers van de voorgaande Eeuw, gelyk WORMIUS en BARTHOLINUS, bevestigen deeze Eigenschap. Zy brengen het wonderbaare Gestel van de Lugtpyp in deeze Vogelen, omtrent gelyk die der Kraanen en Ganzen, tot een bewys by, en waarom zou een soort van piepend Geluid niet, by het sterven, plaats kunnen hebben in de Zwaanen, daar men de Eenden, zelfs na hunne dood, kan doen kwaaken."

De literaire begrippen 'zwaan' (de Agrippijnse zwaan =Joost van den Vondel) en 'zwanenzang' zijn hieraan secundair. D Schwanengesang werd pas in de eerste helft van de 16e eeuw opgetekend [Mackensen 1985].

Lat Cygnus (<cycnus <Gr KuKvogKaknos (bij Homerus, 9e eeuw v.Chr.)) is etymologisch niet verwant, evenmin als Lat Olor (<Gr éAwpiog elorios 'een watervogel' [Muller-Renkema; Coomans de Ruiter et al. 1947]). Voor Lat olor zie meer sub Alk.

Om de rol van de Zwaan in de westeuropese situatie te kunnen inschatten zijn de volgende versregels uit Naturen Bloeme van Jacob van Maerlant [c 1266] van belang:

"Cignus dats in Dietsche een swane, Al wit es hi na minen wane:

En was noyt man onder den dach, Die oyt swarten swane sach.

Sijn vleesch es swart, die plumen wit.

Natuerlike pleght hi dit, dat hi vor sine doet onlanghe Hem merghet met so hetten sanghe.

Si hebben lieflike ghedaen in hare, Als die tijt coemt van den jare Dat si noten sullen na recht, Want elc omme andren sijn hals vlecht;

Ende na den noten, alsmen mach micken, Purgieren si in water dicken.

In sine vloghele es sijn cracht, Gherne broet hi bi der gracht."

De vertaling hiervan door Burger 1995 [Jacob van Maerlant. Het boek der natuur] luidt: "De cignus is in het Nederlands een zwaan. Zwanen zijn helemaal wit, niemand heeft ooit een zwarte zwaan gezien. Hun vlees is zwart. Kort voor zijn dood zingt de zwaan vol overgave een prachtig lied. In de paartijd vlechten zwanen gracieus hun halzen in elkaar.

Na het paren reinigen ze zich grondig met water. Hun kracht schuilt in hun vleugels. Ze broeden bij voorkeur langs het water."

De scherpe waarnemingen aan het broedgedrag zullen hoogstwaarschijnlijk van Jacob van Maerlant en/of Thomas van Cantimpré zijn, en zijn dan gebaseerd op observaties aan de Knobbelzwaan. Het "zingen kort voor hun dood" is via Plinius (zijns ondanks!) van Aristoteles (hier = de griekse mythologie) overgeleverd. Het geloof in de mythe van het zingen voor hun dood bleef ongetwijfeld lang na van Maerlant overeind; zie hiervoor ook het citaat uit Houttuyn 1764. Hoe het element van het zingen kort voor hun dood in de griekse mythologie geraakt is, is een kwestie van speculeren. Het is op grond van het huidige overwinteringsgebied van de Wilde Zwaan niet geheel ondenkbaar dat de Oude Grieken het gejoel van de Wilde Zwaan wel eens hoorden; erg onder de indruk daarvan kunnen zij niet geweest zijn, aangezien zij een soortgelijk geluid van de Kraanvogel Grus grus ongetwijfeld (veel beter) al kenden. Als de (weinige?) winterse Wilde Zwanen in (noordoost-)Griekenland bejaagd werden (wat gezien hun mythologische betekenis nog maar de vraag is) zouden zij eens of vaker het gereutel van een stervende Zwaan gehoord kunnen hebben.

Er is een gereconstrueerd gemeengermaans woord *swanaz bedacht met de betekenis 'Zwaan' [Lockwood 1993]; dit woord is etymologisch verwant met Lat sonus, maar het is goed te bedenken dat dit niét 'Zwaan' betekent. Er zijn ook geen andere buitengermaanse woorden met de betekenis 'Zwaan' die hieraan etymologisch te relateren zijn. Als het vergund is om aan de hand van de betekenis van Lat sonus ('klank, geluid, toon, geruis, geraas') te raden voor welke soort van Zwaan germaans *swanaz oorspronkelijk gestaan heeft, valt de keus op de Knobbelzwaan: zijn vleugels maken een ruisend geluid. Sonus heeft niet de betekenis 'gezang'; was dit zo geweest, dan was de keus wellicht op de Wilde Zwaan gevallen (Lat cano 'zingen'; het is etymologisch gelijk aan N Haan (='morgenzinger')).

Nergens in de mij bekende etymologische woordenboeken wordt overwogen in welk deel van het germaanse taalgebied het woord *swanaz voor het eerst in de betekenis van 'Zwaan' in de mond genomen werd. De huidige woorden rond 'Zwaan' komen gelijkmatig verspreid voor in het hele germ taalgebied, behalve mogelijk in het gotisch. Nemen we als centrum, en mogelijk ook 'bron' van het germaanse gebied NoordDuitsland en Denemarken [Hutterer 1999 p.4445], dan valt dit precies samen met het broedgebied van de Knobbelzwaan. In dit gebied broedt de Wilde Zwaan niet, maar komt (en kwam) er wel als wintergast.

Een en ander betekent dat het benoemingsmotief voor het woord 'Zwaan' het geluid van het zoeven van de vleugels van de (het hele jaar aanwezige) Knobbelzwaan kan zijn geweest, ofwel het vocaal joelen ('zingen') van de Wilde Zwaan (en eventueel ook Kleine Zwaan Cygnus bewickii) tijdens het vrij korte winterverblijf van deze soort(en) in deze gekozen omgeving.

Het woord *swanaz wordt verondersteld zó oud te zijn, dat de invloed van de griekse mythologie (met het idee van de voor zijn dood zingende Zwaan) er niet op van invloed kan zijn geweest.

Uit De Vries 2000 ( = 1957-1960), Altnordisches etymologisches Wörterbuch kan men opmaken dat de Zwaan in de Noordse mythologie niet zo'n grote rol heeft gespeeld; er is tenminste geen ss. met svanr die aan de mythologie te relateren valt. De noordse vrouwelijke persoonsnaam Svanlaug komt maar weinig voor. Volgens Van der Schaar 1994 echter was de Zwaan in de germaanse mythologie een heilige vogel, verkondiger van de toekomst en de dood; de Walkuren, strijdjonkvrouwen in het Walhalla, de hemelse burg van oppergod Wodan, konden zich in Zwanen veranderen.

Lockwood 1993 (p.150) veronderstelt dat (in Engeland) twéé woorden voor 'Zwaan', Elk en Swan, bestaansrecht kregen en hadden, omdat men in Engeland ook twéé soorten Zwanen onderscheidde, de Knobbelzwaan en de Wilde Zwaan. Deze gedachte wordt niét gesteund door de oudste ornithologische literatuur: Turner (1544) in Engeland, Gesner (1555) in Zwitserland, of zelfs nog Linnaeus (1758) in Zweden en Houttuyn 1764 in Nederland: elk der auteurs kende maar één soort Zwaan. Wél werd soms de indruk gewekt dat men meer dan één soort kende, omdat men 'wilde' en 'tamme' Zwanen onderscheidde! Zelfs bij Linnaeus 1758 is zijn "Anas Cygnus" nog een vaag product! De eerste 6 soorten van zijn geslacht der Eenden zijn niet gerangschikt zuiver op aflopende grootte (zoals bij Linnaeus anders het geval is, of moest zijn), maar het zijn precies de dan bij hem bekende soorten met een bult aan de basis van de bovensnavel! Zo'n bult heeft dus de Knobbelzwaan, maar Linnaeus beschrijft bij zijn "Anas cygnus" wél de kleur geel aan de snavel (wat niet bij Knobbelzwaan past!).

Houttuyn 1764 loopt volkomen over Linnaeus' gegeven van 'geel aan de snavel' heen, en geeft in zijn tekst allerlei informatie, die nu eens op Wilde/Kleine Zwaan Cygnus cygnus/ C. bewickii betrekking moet hebben, dan weer (en het vaakst) op de Knobbelzwaan!

Ook aan tekeningen van Zwanen uit de tijd van Linnaeus en daarvoor kan men niet afzien welke soort Zwaan nu precies tot inspiratie gediend had: de twee tekeningen van Zwanen in Jonstonus 1660 zijn gedrochten, misschien in snavel nog het meest gelijkend op Cygnus cygnus, maar wél met twee minuscule knobbeltjes op de snavel!

De stelling dat het periodiek verschijnen van Zwanen bij de mensen extra aandacht zou trekken (o.a. bij Voous 2000), gaat waarschijnlijk wel op, maar dus niet in de zin dat men in de gaten had dat sommige van die periodiek verschijnende Zwanen een andere soort betroffen dan de zomerse/broedende Zwanen! Waarschijnlijk zwierven ook Knobbelzwanen wel rond, of verplaatsten zich bij vorst, zodat het periodiek verschijnen nóg alle soorten die bij ons voorkomen kan betreffen. Het volgende citaat uit G&G 1989 geeft aan welke aspecten de aandacht van de mensen trokken: "Anno 1551, kamen zween frembde Schwanen auff die Weser, und huben einen grossen Streit mit den Gaensen an. Wie sie aber derer zwo ueberwaeltigt und todt gebissen hatten, zogen sie wieder von dannen." Aangezien hier wel het jaar, maar niet het seizoen bekend gemaakt wordt, kunnen de twee individuen tot elke soort behoord hebben. Uit de interactie met de andere aanwezige vogels, waarbij zich kennelijk geen andere Zwanen bevonden, mag je opmaken dat frembde ('vreemde') hier niet anders betekent dan: 'zulke (individuen) die wij nog niet tot de plaatselijke avifauna rekenden'.

Gesner [in Horst 1669] schrijft dat de Zwanen die in Zwitserland aankomen, te oud zijn om lekker te zijn (p.3,82).

Over het voorkomen en het door de mensen herkend worden van drie soorten Zwanen in ons land is pas laat in de N ornithologische literatuur iets te vinden. Gegevens over inlandse Zwanen vóór de eerste helft van de 19e eeuw betreffen waarschijnlijk wel steeds 'tamme', 'verwilderde' of 'wilde' Knobbelzwanen Cygnus olor. Het broeden van "wilde zwanen" in ons land, bijv. op Texel, vermeld door Van Cuyck 1789, moet uitgelegd worden als het broeden van wilde exemplaren van Cygnus olor (zoals bijv. Dijksen 1992 terecht doet) en niét als het broeden van Cygnus cygnus, welke soort hierdoor ten onrechte de volksnaam Tesselaar kreeg opgespeld! De eerste betrouwbare meldingen in de literatuur van Wilde Zwaan en Kleine Zwaan in ons land (als wintergast) staan in Schlegel 1852. Deze auteur wist echter in 1844 nog niet precies waar het broedgebied van Knobbelzwaan ("Norden Europa's, Sibirien") en Kleine Zwaan ("Island, Sibirien") was en in 1828 kende hij de Kleine Zwaan in Europa nog niet.