Gepubliceerd op 16-11-2020

Zeekoet

betekenis & definitie

Uria aalge (Pontoppidan: Colymbus) 1763. Niet in de Lage Landen broedende, maar overigens op zee talrijk voorkomende Alkachtige, die de naamgever mogelijk iets aan een Meerkoet heeft doen denken.

Anderzijds kan het element koet op een heel andere manier zijn intrede hebben gedaan (in het mogelijk nog betrekkelijk jonge woord Zeekoet), waar de officiële friese naam, Skoet ← het bewijs van zou kunnen zijn, nl. als deze naam samenhangt met (of geleend is van) E/schots Scoot, Scout 'Zeekoet' (waarvan de consequentie is dat fries Seekoet mogelijk een secundaire vorm is).BENOEMINGSGESCHIEDENIS Bij Martens c.1680 [WNT sub Lom II] wordt naar het N vertaald: Lombe. Bij Vroeg 1764 en Wegman 1765 heet de soort: Lom ← of Zeekoet. Bij B&O 1822: "De Lom, Zeehen." Houttuyn 1763 geeft een afbeelding van een Zeekoet (plaat 37, fig.4) en vermeldt daarbij de N naam "De Zee-Hen" (voor Linnaeus' Colymbus arcticus gebruikt hij de naam Lomme). Met het (povere!) materiaal van Linnaeus 1758 voorhanden is het niet gek dat deze naam terecht komt bij Linnaeus' 4e "Alca", welke thans beschouwd wordt als de Dikbekzeekoet ←, maar welke ws. de Zeekoet heeft moeten voorstellen. Houttuyn 1763 gebruikt de naam Zeekoet niet.

Schlegel 1852 geeft de naam al in hoofdletters "DE ZEEKOET" als teken van goed ingeburgerde naam. Merkwaardig is dat Schlegel over het voorkomen van deze en "de groote zeekoet Uria brunnichii, Sabine" hetzelfde opgeeft: "In de koude jaargetijden het zeestrand bezoekende." Thans is de Dikbekzeekoet ( = Grote Zeekoet) veel zeldzamer aan onze kust dan de Zeekoet, iets wat vroeger ws. ook wel het geval was (want de Dikbekzeekoet komt van veel noordelijker en heeft minder neiging zich 's winters te verplaatsen).