Gepubliceerd op 16-11-2020

Zangvogel

betekenis & definitie

N naam voor alle vogels die behoren tot de Orde der Passeriformes, welke ongeveer 60% van alle vogelsoorten uitmaakt. Het zijn over het algemeen de kleinere vogelsoorten, die zich in en buiten de broedtijd veelvuldig door hun zang onderscheiden (d.m.v. hun zangstrottenhoofd of syrinx).

Ze kenmerken zich verder door het bezit van drie voorwaarts en één achterwaarts gerichte tenen zonder zwemvliezen. De grootste is de Raaf, die tegenwoordig ook weer in N voorkomt, de kleinste is het Goudhaantje. Bij Schlegel 1828 werd onder de Zangvogels alleen de orde der Oscines verstaan, waarmee de groep der Zangvogels kleiner was dan in de huidige opvatting (de orde der Passeres, met de geslachten Loxia, Pyrrhula, Fringilla en Emberiza werd door hem niet tot de Zangvogels gerekend; Sitta, Certhia en Tichodroma rekende hij tot de orde derPici (Spechten)). Vgl. ookZanger(tje).