Gepubliceerd op 16-11-2020

Langbek

betekenis & definitie

(1) Volgens vD 1904/1970 "vogelfamilie van Strandlopers die vooral kenbaar zijn aan hun lange, smalle, zeer tere bek." Op een plaat in François Valentyns Oud en Nieuw OöstIndiën (1724-1726) treft men de "Ambonsche Langbek" aan, een goed gelijkend portret van de Regenwulp Numenius phaeöpus. Wellicht werden daar met ‘Langbekken' Wulpen bedoeld.

(2) Benaming voor de Middelste Zaagbek ← in Houttuyn 1763 (p.74). Inderdaad is de snavel (=bek) van de Middelste Zaagbek iets langer dan die van de Grote Zaagbek, en doordat hij ook dunner is, lijkt hij relatief nóg langer. Houttuyn geeft echter de naam ook (in de "Aanwyzing der Plaaten") bij een figuur die onmiskenbaar het ♂ van de Grote Zaagbek voorstelt. Het benoemingsmotief voor de naam zit al in de Lat naam "Mergus Longirostrus", die Jonston 1660 opgeeft bij een kop van een Zaagbek op Tab.47.

Voor de etymologie van -bek, zie aldaar.

ETYMOLOGIE Nlang <mnl lanc (c.1200) <oudnederfr lango, <oudsaksisch lang; fries lang <oudfries long; D lang <mhd lanc <ohd lang; E long <oudengels long; zweeds lang, noors/deens lang <oudnoords langr; gotischlaggs. Buiten het germ: Lat longus; gallisch longo<*dlongho; Gr dolichós; R dólgij <oudkerkslavisch dlugu; litouws ïlgas; oudindisch dirgha-. Idg *(d)longhos.

TOPONIEM Lombardije <It Lombardia, waar de Lombardijnen = Longobarden (>F Lombard >mnl Lombaert >N lommerd) = Langobarden wonen, een germaanse stam ('met lange baarden'), die ooit daar naartoe getrokken is (en ws. het germ woord voor 'Ekster' ← in Italië gebracht heeft).