Gepubliceerd op 16-11-2020

Dodaars

betekenis & definitie

Tachybaptus ruficollis (Pallas: Colymbus) 1764, ook lange tijd in de literatuur Podiceps ruficollis (1). De Dodaars (mv.

Dodaarzen) is een kleine Fuutachtige vogel, die in de Lage Landen broedt en overwintert. Vaak uitgesproken [do-daars]. De uitspraak volgens vD 1970 is [dod-aars].(2) Oude N benaming [nog in vD 1904! maar hier ging men aan recentere ontwikkelingen voorbij!] voor de Dodo ←. Oudste vindplaats: reisjournaal van Willem van WestZanen 1602: "... zij grepen Voghelen by sommige Dod-aarsen, by sommige Dronten genaamt; kregen den naam van Wallich-Vogels, ten tijde dat Jacob van Nek hier was ..." [Van Wissen 1995p.21].

De Nederlanders ontdekten de Dodo Raphus (pas) in 1598; in 1681 was de soort uitgeroeid [Gooders 1975; Van Wissen 1995]. Robert 1993 verwijst onder het trefwoord F Dodo (oudste vindplaats 1663; via het E zou het in het F gekomen zijn) naar het N "dod-aers". Vroeg 1764 gebruikte voor "Ruficollis" uitsluitend de naam "Klein Duikertje" en bij Houttuyn 1763 heette het bij de bespreking van de Dodo (p.320): ". door de Hollanders Dronte of Dod-Aars geheten".

De naam Dod-Aars voor Tachybaptus komt voor in NV III 1797 (als derde keus) en Dodaars (idem voor Tachybaptus) in B&O 1822 (als tweede keus).

Schlegel 1852 schreef DODAARS (voor Tachybaptus) vet als teken van ingeburgerdheid van de naam. In 1858 (p.503/504) schreef hij dat de naam Dodaars al in gebruik was voor Tachybaptus vóór men de Dodo van Mauritius zo ging noemen. Schlegel noemt hier helaas geen bron. Mogelijk vergiste hij zich of was in de war met de gelijkende naam Aarsvoet ←. Tachybaptus (=het fuutje) was h.t.l. nauwelijks bekend. Vroeg 1764: "Is zeer zeldzaam in onze Meiren".

Linnaeus 1758 kende hem niet en Houttuyn 1763 ook alleen maar via het werk van de Fransman Brisson. {Het is Houttuyn maar nauwelijks duidelijk dat de Dikbekfuut uit Noord-Amerika een andere is dan de Dodaars uit Europa.} Het doet wat vreemd aan dat de naam DodAars voor de Dodo de Dodo zelf zeer lange tijd overleefd heeft, maar inmiddels is deze toch wel nagenoeg verloren gegaan; dezelfde naam echter werd steeds meer betrokken op een nog bestaande, en ook steeds beter bekend wordende, andere vogelsoort, namelijk Tachybaptus. Het van oorsprong uitheemse woord Dodo ← raakte dan tegelijkertijd in N in zwang voor de uitheemse en uitgestorven soort; heden is dit nagenoeg de enige betekenaar (ook al is de referent uitgestorven).

ETYMOLOGIE het eerste element vinden we ook in de plantennaam Lisdodde Typha met als synoniem: 'Donse(n)' [VKp.162; Dodonaeus 1608]. Voor dons zie sub Donsstormvogel. N aars = 'anus', maar vermoedelijk ook in overdrachtelijke zin 'de achterkant van mens of dier'. De gehele achterkant van de Dodaars is gelijkmatig bedekt met donsachtige veertjes. Maar de Dodaars Tachybaptus was dus ws. niet de oudste referent van de naam Dodaars; vDE 1993 verklaart de naam (onder het synoniem "dodo") dan ook anders: dod staat voor dot 'pluk', duidend op de (geïsoleerde) pluk veren die de Dodo Raphus achter op z'n rug heeft staan. Ook Houttuyn 1763 noemt het woord dod, waarmee in een oudere bron "vier of vijf veerkes, wat meer verhieven dan de andere" [Van Wissen 1995 p.21] zijn bedoeld.

Beide verklaringen zouden van toepassing kunnen zijn: de Dodo had inderdaad een opvallend dotje veren aan z'n 'aars' ('achterkant'), maar tevens waren de veren van deze vogel donsachtig van karakter [Van Wissen 1995].

De betekenis van dod was dus niet zozeer 1. 'dodde =dons' maar eerder 2. 'dotje1 =plukje veren' (1554). De oude N naam Todaers (Mourer-Chauviré et al. 1995; Nature 373: 568) wijst ook al in deze richting: N tod (c.1650) 'vod, lor, lomp' <nederduits tot, tod (17e eeuw) 'bundel' <ohdzoto, zato, zata 'bosje haar' (vgl. N toddik en taddik), maar de naam Todaers is vermoedelijk jonger dan Dod-Aars. Voor etymologie van -aars zie sub Aarsvoet.

1 N dot 'pluk; iets liefs' is niet voor 1608 gevonden [VT 2000]. Het WNT komt met een veel later jaartal (1836) [Sijs].