Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 17-03-2019

Wijn (koopen en beoordeelen)

betekenis & definitie

Het inkoopen van wijn is een vertrouwenskwestie, waarbij men zich (gedeeltelijk) verlaat op de vakkennis en smaak van den wijnhandelaar. Het is echter een groot voordeel zelf voldoende onderlegd te zijn tot het geven van de noodige aanwijzingen. „Wijndrinkers” Zouden onderscheiden kunnen worden in geregelde- en gelegenheidsdrinkers. Beide categorieën zullen gebaat zijn met een belegen wijn, (tafelwijn, die een paar jaar fleschontwikkeling heeft doorgemaakt). De geregelde verbruiker zal vaak per okshoofd koopen (300 flesschen).

Hij koopt dus betrekkelijk jongen wijn; na één of twee jaar lageren, is het een smakelijke tafelwijn, waaraan begin van bouquetvorming duidelijk is waar te nemen. De gelegenheidsdrinker is aangewezen op de voorraden van een bekende firma. Dergelijke belegen wijnen zijn natuurlijk aanzienlijk duurder dan de jonge wijn, die men in groote hoeveelheid koopt en eenige jaren fleschontwikkeling laat doormaken. Alle wijnen moeten eenigen tijd in rust geweest zijn vóór ze rondgediend worden. De allerfijnste suspensie moet bezonken zijn. Is dit niet het geval, dan hinderen deze stoffen. Men zegt dat de wijn „vermoeid” is. Iedereen kan dat contrôleeren door een wijn te proeven direct na het transport en bijv. na een week rust. De deskundige zegt van den smaak, dat hij in het eene geval niet glad is en dat in het andere geval de „afdronk” na volledig bezinken „fluweelig”, (velouté) is.

Om een woordje mee te kunnen spreken moet de consument weten, hoe een goede Bordeaux smaakt. Een reinen Moezelwijn moet hij van een gesuikerd product en echten Douro-port moet hij van Taragonawijn weten te onderscheiden. Nu is het ondoenlijk hiervoor normen aan te geven, omdat dergelijke kennis alleen in de practijk verkregen kan worden, echter enkele wenken kunnen zeker hun nut hebben en bijdragen tot vermeerdering van de kennis op wijngebied. Willen wij bijv. rooden Bordeauxwijn keuren, dan moeten wij, zooals bij alle wijnen, geur, kleur en smaak beoordeelen. De kleur dient krachtig te zijn, varieerend van purper tot bruinrood (jonge of oude wijn). Verder moet de wijn brillant zijn d.w.z. volkomen helder (brand- of vuurschoon, beoordeelen met een brandende kaars achter het glas). Iedere wijn, die in beweging geweest is, bevat uiterst kleine stofjes. Deze moeten spoedig bezinken, blijven ze geruimen tijd in suspensie, dan zegt men dat de wijn niet spoedig genoeg „strijkt" hij is „louche” en dit wordt terecht als een nadeel beschouwd. De vakman ruikt eerst aan een wijn, hij constateert of deze zuiver ruikt („franc de gout”, „een zuivere neus").

Echte wijnkenners kunnen dikwijls uit den reuk tal van eigenschappen afleiden, een beginneling mag reeds blij zijn, wanneer hij organoleptisch kan uitmaken of hij met een „vin ordinaire" dan wel met een „grand vin” te doen heeft. Het ruiken aan andere spijzen behoort niet tot de „bon ton”, met wijn is het juist andersom. Hier is het juist een bewijs, dat men den wijn weet te waardeeren.

Na den reukindruk gaat men tot het proeven over (de wijn wordt hierbij niet doorgeslikt). Jonge roode wijn heeft nog een fruitsmaak, oudere wijnen zijn minder stroef. Bordeaux houdt echter altijd „fraîcheur". Ongeschoolde wijndrinkers bestempelen dit met „zuur of rinzig". Dit licht-adstringeerende is echter een deugd van de Bordeauxwijnen, al zal de beginneling het niet weten te waardeeren. Vooral de Fransche taal beschikt over een keur van woorden en uitdrukkingen, die uitstekend de gesteldheid en eigenschappen van den wijn weergeven.

Onze Hollandsche vocabulaire is in dat opzicht, zooals te begrijpen is, veel minder gespecialiseerd. Met de uitdrukking „le corps” wil de Franschman te kennen geven, dat een wijn geest heeft en tevens consistentie (bien étoffé). Wat het geestrijke deel betreft, spreekt men van: généreux, fumeux, chaud, puissant, nerveux, capiteux, woorden die voor zich zelf spreken en welke slechts ten deele door ons edel, vurig, warm, machtig, teer en koppig worden weergegeven. Wat het niet-vluchtige bestanddeel betreft, gebruikt men uitdrukkingen als: ampleur, ferme, gras, plein, rond, solide en onctueus. De kleur definieert hij nader met de woorden en uitdrukkingen: brillant, vif, louche, clair, gris, rubis, tuilé en pelure d'oignon. Vooral de „dakpannetjeskleur" en de tint van „uieschil" geven mooi de kleurnuanceering weer. Het „bouquet” (de gezamenlijke reukindrukken) wordt aangeduid met „il a du nez” of „prononcé”. Ook kan de wijn zijn „parfumé”, „bouqueté” of „une rose fanée”. Voor het nader omschrijven van den geur beschikt men over minder uitdrukkingen dan voor het weergeven van smaakindrukken (zoowel aangename als minder aangename). Men spreekt van âpre, cru, délicat, léger, plat, velouté, vert, sec, doux, fruité, souple, tendre, verdâtre enz. enz. De woorden behoeven geen nadere verklaring, ieder hoort in „âpre" en „verdâtre”, iets van het harde, het niet gerijpte, terwijl „velouté” en „délicat”, de kostelijke kwaliteiten uitstekend naar voren brengen. Ook de Duitsche nomenclatuur is rijk aan uitdrukkingen, hoewel toch niet zoo goed voorzien als de Fransche taal.

Resumeerende kunnen wij dus zeggen:

Bij het koopen van wijn moet men zich kunnen verlaten op den wijnkooper en zijn advies. Kijk eerst naar het jaar, dan naar den naam en ten laatste naar den prijs. Koop liever een gewonen wijn van een goed jaar, dan een hoogen wijn van een slecht of minder goed jaar. Roode Bordeaux en Bourgogne koope men steeds belegen. Jonge wijn heeft 1 of 2 jaar fleschontwikkeling noodig, om tot goeden tafelwijn te rijpen. Grands vins hebben 5 of 6 jaar noodig om tot volle ontwikkeling te komen. Koop nooit bij te kleine quantiteiten en nimmer op het allerlaatste oogenblik. Koop niet bij een onbekende firma zonder vooraf te infomeeren en bij voorkeur niet in het buitenland, omdat eventueel verhaal op den koop hierbij zooveel moeilijker is dan binnen eigen grenzen.