Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 17-03-2019

Water (voedings- en genotmiddel)

betekenis & definitie

Water is voor de instandhouding van ons lichaam noodzakelijk. Wanneer wij bedenken, dat een voedingsmiddel een stof is die dient tot opbouw van het lichaam, dan kunnen wij volgens deze definitie, het water het belangrijkste van alle voedingsmiddelen noemen. Zonder water is zelfs geen leven denkbaar. Water verschaft ons wel geen calorieën, noch vitaminen, maar is het middel, waardoor deze bestanddeelen geassimileerd kunnen worden.

Dat water een genotmiddel is van een ongeëvenaarde kracht, ondervindt elk dorstig mensch. Ons lichaam bestaat voor 64 % uit dit bestanddeel, bij zuigelingen is het zelfs 70%; beenderen bestaan voor 17—64 % uit water, vetweefsel voor 18 %, tanden voor 67 %. Voortdurend verliest het lichaam water (door de ademhaling, de nieren, de zweet kliertjes enz.). Het water dat met voedingsmiddelen het lichaam binnenkomt, (vruchten, bladgroenten, brood) en dat wat door verbranding van eiwitten, vetten en koolhydraten in het lichaam ontstaat, is lang niet voldoende om het verlies aan te vullen; het tekort moet door den mensch worden aangevuld door drinken. Ook de verteringssappen bestaan voor een groot gedeelte uit water, het bloed eveneens. Water is dus te beschouwen als het middel, waardoor de bestanddeelen uit het voedsel op hun bestemming komen. In bepaalde ziektegevallen, die met het optreden van heftige diarrhee gepaard gaan, kan het bloed door waterverlies te veel geconcentreerd worden; ook bij zware ziekte bestaat het gevaar, dat de patiënt aan watergebrek sterft. Bij de verpleging zal men met die mogelijkheid voortdurend rekening moeten houden. In gewone omstandigheden zal een volwassen mensch dagelijks ongeveer 1,5 liter vocht tot zich nemen. Deze hoeveelheid mag niet veel meer bedragen, (buitengewone toestanden natuurlijk niet medegerekend; zoo verliest een grasmaaier door transpireeren per dag ongeveer 10 liter vocht, een hoeveelheid, die door drinken aangevuld moet worden). Het opnemen van aanzienlijke hoeveelheden water vraagt buitengewone inspanning van hart en vaatwand. Hartpatiënten en lijders aan aderverkalking moeten niet meer dan één liter vocht dagelijks tot zich nemen (soep en melk meegerekend). Bijzonder geschikt is in dat geval de wateropname door middel van vruchten en bladgroenten. Hierbij gaat dit proces geleidelijk en is er geen sprake van een plotselingen toevloed. Een verkeerde gedachte is, dat men door het drinken tijdens den maaltijd het maagsap te veel zal „verdunnen". Dit is een onjuist begrip, al zal één kort oogenblik de zuurgraad in het maagsap verminderen, deze is direct weer op het normale gehalte, de weefsels concentreeren het verdund maagsap zoo snel, dat van schade of verminderde werking geen sprake kan zijn. Matig drinken gedurende den maaltijd is daarom ook volstrekt niet af te keuren, integendeel, het drinken kan de eetlust bevorderen. Over het gevaar van veel drinken na overvloedig gebruik van vruchten, zie Fruit. Al te zacht water schijnt als drinkwater minder geschikt te zijn, er moeten kalk- en magnesiumzouten in oplossing zijn. Ten slotte wordt er vrij veel kalk, door middel van het drinken van water met een voldoenden hardheidsgraad, het lichaam binnengevoerd. De smaak van het water wordt beheerscht door het aanwezige koolzuur, het keukenzout, de kalk- en magnesiumzouten en — in ongunstigen zin — door sporen ijzer. Water zonder zouten smaakt laf en mist het verfrisschende van dat met een behoorlijke hardheid. Wanneer het gehalte meer dan 150 mg keukenzout per liter bedraagt, gaat het brak smaken, {zie verder Drinkwater).