Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Vitaminen (geschiedenis en algemeene beschouwingen)

betekenis & definitie

Vitaminen (geschiedenis en algemeene beschouwingen) - Onder vitaminen verstaat men stoffen van deels bekende, deels nog onbekende samenstelling, die in kleine hoeveelheden in verschillende voedingsmiddelen voorkomen en een zeer gewichtige rol spelen bij de voeding. Bij gebrek aan deze stoffen ontstaan na korten tijd allerlei ziekteverschijnselen, die verdwijnen zoodra deze stoffen tijdig weer worden toegevoerd. In de geschiedenis wordt meermalen melding gemaakt van dergelijke voedselstoornissen en hun bestrijding. In het leger van Karel XII, dat tot diep in Rusland doordrong, voorkwam men het optreden van de gevreesde scheurbuik, door het eten van jong dennegroen.

De Atjeh oorlog is langen tijd verlamd geweest, door de beruchte beri-beri, een ziekte, die zooals later bleek, in verband stond met het eten van rijst, die volledig van het zilvervliesje was ontdaan. Betrekkelijk tot voor korten tijd stond een gevangenisstraf van meer dan een half jaar in Indië practisch gelijk met een doodvonnis, omdat men ondanks de behoorlijke verpleging stierf aan beri-beri.

Bekend was op de schepen van de O.I. compagnie, dat men scheurbuik kon voorkomen door het drinken van citroensap en ook op de slavenjagers, die eeuwenlang negers uit Afrika naar Amerika transporteerden, wist men, dat het verstrekken van versch fruit vreemde ziekten kon voorkomen.

In 1905 merkte Prof. Pekelharing op, dat wanneer men een rat versche melk als voedsel verstrekte, het dier zich normaal ontwikkelde. Wanneer men deze vloeistof verving door zoogenaamde kunstmelk bestaande uit eiwit, vet en melksuiker, in dezelfde verhouding, waarin die bestanddeelen in melk voorkwamen, vermagerden en stierven de dieren spoedig.

Zijn conclusie was, dat melk dus waarschijnlijk een voor het leven noodzakelijke stof zou bevatten. Ontbrak die stof, dan zou het organisme het vermogen verliezen om de verschillende bestanddeelen van het voedsel goed te assimileeren. De eetlust verdwijnt en bij schijnbaren overvloed sterven de dieren van gebrek.

Deze raadselachtige stoffen kregen den naam van vitaminen, het waren stoffen, die voor het leven noodzakelijk bleken te zijn.

Vita = leven en aminen, omdat men aanvankelijk in de meening verkeerde, dat deze verbindingen door hun bouw tot de klasse der aminen behoorden, waartoe ook de eiwitten gerekend kunnen worden. Deze veronderstelling is echter geheel onjuist gebleken, vitaminen hebben de meest uiteenloopende samenstelling en zijn deels van eenvoudige structuur.

Men heeft deze stoffen ook edelstoffen willen noemen, maar de naam vitaminen was eenmaal ingeburgerd en heeft zich weten te handhaven. Deze verschillende stoffen worden met de letters van het alphabet onderscheiden, zoodat men spreekt van vitamine A, B, C, D en E. De onderscheiding is rationeel, ze maakt een ondergroepeering zeer wel mogelijk. Niet ten onrechte vergelijkt men de vitaminen A, B, C enz. wel eens met het alphabet der gezondheid.

Het vitamine A bevindt zich hoofdzakelijk in vette bestanddeelen, vooral in versche melk, eieren, levertraan en in rauwe groenten. Het ontbreken belemmert niet alleen den groei maar geeft ook aanleiding tot een oogziekte, de xerophthalmie, verhoorning van het oogvlies of van nachtblindheid, een ziektetoestand waarbij de patiënten overdag wel goed zien, maar in het schemerlicht blind zijn.

Zooals de meeste vitaminen, wordt ook deze stof opgebouwd door de plantencellen. Dat levertraan rijk is aan dit vitamine, is een gevolg van het voedsel der kabeljauwvisschen (wieren, diatomeeën enz.).

Door Moore werd het verband ontdekt tusschen carotine (de kleurstof uit tal van plantendeelen o.a. van de worteltjes) en vitamine A. Deze uitkomsten werden door Prof. Wolff bevestigd. Het vitamine is vrij bestand tegen verwarming (mits onder afsluiting der lucht), echter niet tegen zonbestraling. In worteltjes is het dan ook tegen deze inwerking beschut. Men zou dus deze plantenkleurstof als een voorstadium van het vitamine A kunnen beschouwen. In Amerika heeft men het vitamine A kristallijn, dus als een zuivere stof verkregen.

Vitamine B1 is oplosbaar in water en komt o.a. voor in het omhulsel van de granen en in de gist.

Wanneer wij dus een graankorrel slijpen (rijst, gort) berooven wij haar van de weefsels, die juist Vitamine B1 bevatten.

Beri-beri en andere ziekten van het centraal zenuwstelsel, kunnen hun oorsprong vinden in het gebrek aan Vitamine B1. In Europa, waar men over het algemeen gevarieerd voedsel gebruikt, wordt dit gebrek (dat zou kunnen ontstaan door het gebruik van geslepen rijst) wel op andere wijze gecompenseerd, echter in de tropen, waar rijst meestal de hoofdbron van het voedsel is, spreekt dit veel sterker. Speciaal in dwanggemeenschappen b.v. kampen, kazernes en gevangenissen was beri-beri dikwijls een gevreesde ziekte, Vitamine B1 wordt eveneens aangetroffen in melk, eidooier, rauwe groenten en stoffen van dierlijken oorsprong.

Door Prof. Eykman is indertijd ontdekt, dat beri-beri veroorzaakt werd door gebrek aan Vitamine B1, en genezen kon worden door tijdige toediening van rijst met zilvervlies. Door de onderzoekingen van Prof. Jansen en Donath over dit vitamine, is de structuur tegenwoordig bekend, het wordt kunstmatig bereid. Zeer kleine hoeveelheden kunnen reeds ziekteverschijnselen genezen.

Vitamine B2 werd eenige jaren geleden ontdekt. Gebrek aan dit vitamine veroorzaakt de pellagra. Deze ziekte kende men reeds lang, ze bleek een gevolg te zijn van eenzijdige maïsvoeding. Ze begint met een huidaandoening, weldra gevolgd door zenuwstoornissen. Pellagra komt voor in Italië, de Balkan, Aegypte enz. In Amerika is de pellagrakwestie een probleem van armoede, maïs is het goedkoopste meel. In Indië komt betrekkelijk weinig pellagra voor.

Vitamine C is in water oplosbaar en wordt aangetroffen in citroenen sinaasappelen, pompelmoezen, bessen, tomaten, rauwe groenten en rozebottels. Merkwaardig is het verschijnsel, dat bij tuberculose en kinkhoest veel Vitamine C verbruikt wordt. Citroenen worden als volksgeneesmiddel vaak aanbevolen tegen de zoogenaamde „klierachtigheid’'.

Vitamine D is evenals Vitamine A oplosbaar in vet en van groot belang bij de ontwikkeling van het beenderstelsel en de tanden. Zoodra dit vitamine ontbreekt, wordt de weg voor Rachitis of Engelsche ziekte geëffend. De stof is o.a. aanwezig in gekiemde tarwe, in rauwe groenten, in eidooiers en vooral in vischoliën.

Levertraan is dus een uitstekend middel ter voorkoming van rachitis. De traan van de heilbot bevat ongeveer 60 maal zooveel, zoodat wanneer levertraan door een of andere oorzaak niet gegeven kan worden, dit uitstekend gecompenseerd kan worden door het dagelijks gebruik van eenige druppels heilbottraan (halitran). Ook andere vischtranen, van tonijnen, makreelen en haringen zijn zeer rijk aan Vitamine D. Wanneer zonlicht de huid bestraalt wordt uit een stof, die zich altijd in de huid bevindt, het vitamine D opgebouwd. Vandaar dat zonbestraling een uitstekend middel is gebleken om Engelsche ziekte te voorkomen of te genezen.

Bij gebrek aan direct zonlicht ('s winters, donker weer) kan men dit uitstekend door het kwikkwartslicht (de zoogenaamde hoogtezon) vervangen. Door glas worden de werkzame stralen van de zon volledig teruggehouden, zoodat zonlicht, dat door glas binnenvalt zijn genezende kracht als zoodanig kwijt is. Tegenwoordig fabriceert men het zoogenaamde Vita-glas, dat een deel van deze werkzame stralen doorlaat. Vitamine E, is het vitamine dat de vruchtbaarheid beïnvloedt. Het wordt aangetroffen in rauwe groente, gekiemde tarwe en andere graanvruchten, melk en room. Wanneer wij dus een kort overzicht geven, dan zouden we willen wijzen op het hooge vitamine gehalte van jonge plantendeelen. Aardappelen bevatten steeds het vitamine tegen de oogontsteking, het anti-beri-berivitamine en het vitamine tegen de scheurbuik. Wanneer wij daarbij bedenken, dat de aardappel een hoofdbron van voedsel is voor onzen werkenden stand, dan blijkt daaruit wel het enorme belang van dit product als volksvoedsel.

Verder noemen wij het groote vitaminegehalte van jonge salade, spinazie, waterkers en worteltjes. Merkwaardig is hier het gehalte aan chlorophyl of bladgroen en carotine (de kleurstof uit de peentjes). Andere plantendeelen als rhabarber, knollen, komkommer, asperges en paddenstoelen zijn veel minder rijk aan deze stoffen. Zij zijn ook veel minder rijk aan bladkleurstof en missen daardoor het vermogen om zonne-energie vast te leggen. Ook de nootvruchten zijn arm aan vitaminen.

Geheel hiervan verschillend zijn de vruchten met overvloedig, vaak getint celsap: abrikoos, aardbei, appel, peer, banaan, citrusfruit, perziken en tomaten. Ze zijn zeer rijk aan vitaminen. Gedroogde vruchten als vijg, dadel, krent en rozijn zijn betrekkelijk arm aan deze stoffen. Met wateronttrekking schijnt dus achteruitgang van het gehalte aan vitaminen gepaard te gaan. Vele vitaminen worden door de lucht onwerkzaam, wanneer men de zuurstof verwijdert blijven ze hun werkzaamheid behouden.

Over het algemeen kan men zeggen, dat versch vleesch vitaminehoudend is. Klierweefsel is vaak zeer rijk aan deze stoffen.

Ook gist en gistpreparaten onderscheiden zich door een aanzienlijk gehalte aan vitaminen, zoodat dergelijke stoffen bij voedingsstoornissen soms gewichtige diensten kunnen bewijzen.

Elk klimaat, elke luchtstreek, elk volk heeft zijn eigen gevaren en moeilijkheden inzake het vitaminevraagstuk.

Tropische en subtropische landen, waar veel zonneschijn is en de menschen veel buiten zijn, zullen b.v. niet veel kans loopen gebrek te krijgen aan Vitamine D, dat door het zonlicht gevormd kan worden. De eenzijdige voeding is echter weer vaak oorzaak van het ontstaan van beri-beri (gebrek aan Vitamine B1).

In onze luchtstreek is gebrek aan Vitamine D, het vitamine tegen de Engelsche ziekte, het grootste gevaar. Middelen daartegen zijn levertraan en zonlicht. In Noordelijke streken (Eskimo's van Labrador) treedt soms nachtblindheid op als een gevolg van gebrek aan vitamine A. Bij deze bespreking mogen we niet verzwijgen, dat speciaal Nederlandsche geleerden zich bij de studie der vitaminen zeer verdienstelijk maken en nog steeds baanbrekend werk op dit gebied verrichten. Het is alleszins gerechtvaardigd te veronderstellen, dat men in de toekomst in staat zal zijn alle vitaminen kunstmatig op te bouwen, zooals dit thans reeds voor enkele van deze stoffen geschied is.

Voor het vitamine-gehalte van verschillende voedingsmiddelen kunnen moeilijk absolute waarden gegeven worden. Wel kan geconstateerd worden, of een bepaald voedsel rijk of arm is aan vitaminen, het aangeven van grenzen voor een dergelijk gehalte is in vele gevallen moeilijk. De bron der vitaminen is het plantenrijk. Niet alleen hoog georganiseerde schepselen, maar ook de lagere dieren kunnen vitaminen niet ontberen. Bewezen is ook, dat de vitaminen en de hormonen in het lichaam elkander wederkeerig kunnen beïnvloeden, zie Enzymen.

Zoo werken vitamine A en het hormoon, dat door de schildklier afgescheiden wordt, elkaar tegen. Wel ontstaan in het dierlijk lichaam soms vitaminen, maar eerst wanneer het organisme een stof heeft opgenomen, een zoogenaamd pro-vitamine, waaruit door geringe verandering een vitamine kan worden opgebouwd. Een schijnbare uitzondering op dezen regel vormen de herkauwende dieren. Zij kunnen leven zonder toevoer van het vitamine B. Het is evenwel gebleken, dat dit vitamine in hun darmen door bacteriën opgebouwd wordt, zoodat ze het toch door middel van andere organismen ontvangen. Een werkelijke uitzondering is intusschen het vitamine C. Het schijnt, dat er verscheidene dieren bestaan, die een dergelijk vitamine Zelf op kunnen bouwen, hoewel het moeilijk met absolute zekerheid te bewijzen is, dat opbouw in hun darmkanaal niet door bacteriën of of andere micro-organismen kan plaats vinden.

Het vitamine A bevordert den groei, het verhoogt den algemeenen weerstand en vervult een gewichtige functie bij de normale ontwikkeling van het beenderstelsel. Men heeft dit vitamine ook wel het „antiinfectie vitamine" genoemd. Bij gebrek hieraan ontstaat o.a. een verhoogde vatbaarheid voor tuberculose. De bescherming tegen de verschillende infecties wordt grootendeels beheerscht doordat vitamine A de epitheelcellen, die huid en slijmvliezen beschermen, intact houdt. Het slijmvlies wordt bij gebrek aan dit vitamine hard, er ontstaan kloven en allerlei kiemen kunnen gemakkelijk binnendringen, via beschadigde en in minder goede conditie verkeerende slijmvliezen. Het optreden van verharding van het oogbindvlies en de vorming van nier- en galsteenen, die men vaak bij gebrek aan vitamine A ziet, moet geweten worden aan beschadigde slijmhuidcellen, De lymphklieren worden bij gebrek aan vitamine A eveneens beschadigd, ook dit draagt veel bij tot de verhoogde vatbaarheid. Een verschijnsel, dat vaak opgemerkt wordt bij gebrek aan dit vitamine, is de reeds genoemde nachtblindheid. Speciaal tegen de schemering kunnen de lijders niets zien.

Het netvlies van het oog bevat veel vitamine A. Bij het zien spelen dergelijke stoffen dus een rol, het behoeft ons niet te verwonderen, dat gebrek hieraan gezichtsstoornissen zullen veroorzaken. Reeds is gewezen op de verwantschap tusschen dit vitamine en de carotine, de kleurstof uit de worteltjes. Carotine kan als een pro-vitamine beschouwd worden. Ook de stof, die de geur der violen veroorzaakt, is aan dit vitamine verwant. Er bestaat een kleurreactie waardoor dit vitamine herkend en ook kwantitatief bepaald kan worden. Door deze kleuringsmethode is men in staat het vitamine gehalte te beoordeelen en onderling te vergelijken.

Bij het beoordeelen van het gehalte aan een bepaald vitamine moet men altijd de omstandigheden in aanmerking nemen, waaronder het voedingsmiddel verkregen is. Het vitamine gehalte bijv. van melk en boter zal zeer afhankelijk zijn van het voeder der dieren, 's Zomers zal de boter rijkelijk vitamine A bevatten, 's winters, wanneer alle groenvoer practisch verdwenen is, zal ze veel armer hieraan zijn. Van het grootste belang is het daarom ook des winters de beesten te voeren met vitaminehoudend voedsel (wortels, ingekuild gras). Het is waarschijnlijk, dat in de lever carotine in vitamine A kan worden omgezet. De werkzame stof uit de schildklier oefent hierop grooten invloed uit.

Het vitamine B1 noemt men het antineuritisch vitamine, omdat gebrek hieraan degeneratie van de zenuwen ten gevolge heeft. Deze stof wordt uitsluitend met het voedsel in het lichaam binnen gevoerd. Het vitamine B1 of „aneurine” is oplosbaar in water en is in kleur looze kristallen zuiver verkregen. De stof kan kooktemperatuur verdragen. Dit vitamine staat in verband met de koolhydraatstofwisseling. Bij gebrek hieraan ontbreekt alle eetlust, waarschijnlijk ten gevolge van het gebrekkig afscheiden van maagsap. Zoogende dieren vertoonen een verminderde melkafscheiding bij gebrek aan vitamine B1; ook de zoogenaamde zwangerschapsbezwaren staan in nauw verband met gebrek of tekort aan dit vitamine.

De stof zou verder den groei stimuleeren, de volledige werking Zou zich echter alleen kunnen ontplooien in samenwerking met vitamine A. Lever, hart en nieren bevatten ongeveer 10 maal meer dan spiervleesch. In het plantenrijk komt dit vitamine zeer verspreid voor (granen, erwten, boonen, wortelen, tomaten, spinazie, snijboonen, gist). Vitamine B1 zou zeer noodig zijn bij verhoogde stofwisseling bijv. bij zwaren arbeid, tijdens de zwangerschap of gedurende den groei. Ook bij koorts vindt men een grooter verbruik van dit vitamine dan onder normale omstandigheden. Men zou ongeveer 2 of 3 mg per dag noodig hebben. Het hieraan verwante vitamine B2 werd in 1925 door Goldberger ontdekt, die de antipellagrawerking van deze stof bewees. Wanneer dit ontbreekt, houden mensch en dier op met groeien. Het vitamine is gelukkig overal in de natuur verspreid.

Bij goed gedifferentieerde voeding loopt men dus geen gevaar van gebrek. Het eigenaardige is, dat dit vitamine en alle daarmede verwante stoffen een gele kleur hebben en geelgroen fluoresceeren (een weerschijn vertoonen). Verdwijnt deze gele kleur, dan is het ook met de gunstige werking op den groei gedaan. Men noemt dit soort van verbindingen dan ook flavinen (flavus = geel). De voornaamste van deze verbindingen kreeg den naam van lacto-flavine, omdat deze in melk gevonden werd. Het lactoflavine is oplosbaar in water.

Door zonlicht wordt het omgezet in onwerkzame verbindingen. Dit vitamine wordt in den darm geresorbeerd en aan phosphorzuur en eiwit gebonden. Het speelt ook bij het zien een groote rol. De overmaat van deze gele verbinding wordt door de urine uit het lichaam verwijderd. Verwante vitaminen, die eveneens met den letter B worden aangeduid, maar met een hooger rangcijfer, hebben overeenkomstige werking.

Een zeer belangrijke werking van één der B vitaminen is de zoogenaamde anaemie-factor. Eén dezer stoffen bindt zich aan een door den maagwand afgescheiden verbinding. De stof, die hierdoor gevormd wordt, heeft grooten invloed op den bouw van roode bloedlichaampjes. Wanneer deze vitaminefactor ontbreekt, ontstaat een Zware vorm van bloedarmoede, door gebrek aan bloedvormende elementen.

Het vitamine C voorkomt, zooals reeds werd medegedeeld, de scheurbuik of scorbut, de meest gevreesde ziekte van schepelingen, belegerden en zij die in vroeger dagen langen tijd aangewezen waren op ingezouten en gedroogd voedsel. De geschiedenis spreekt van tallooze feiten en ziektegevallen, die op gebrek aan dit vitamine zijn terug te voeren. Een zeilschip vertrok bijv. met volle bemanning naar Indië. De eerste dagen ging alles goed. De bemanning leefde van de gezouten groente, vleesch, scheepsbeschuit, gort en zonder het te beseffen van den verborgen voorraad vitamine C, die nog in het lichaam aanwezig was. Wanneer deze kleine reserve opgeteerd was, begon het lijden. Tandbederf bezorgde iedereen afschuwelijken pijn.

Tanden en kiezen gingen los zitten, het tandvleesch en de tandkassen raakten ontstoken. Allerlei infecties van het maag-darmkanaal waren het gevolg en ook de luchtwegen en de nieren kregen het zwaar te verantwoorden. Wij behoeven de oude scheepsjournalen maar op te slaan, om een klein denkbeeld te verkrijgen van de ellende, die op dergelijke reizen geleden werd. Uitbundig was dan ook de vreugde, wanneer de gelegenheid zich voordeed, om wat versch jong groen of lepelblad te bemachtigen. Proefondervindelijk was dit een uitstekend middel gebleken tegen de ellende. Dergelijke middelen paste men echter slechts toe bij uitzondering.

Bekend is, dat de Engelsche marine reeds voor eeuwen instructies uitvaardigde om dagelijks aan schepelingen wat versch citroensap te verstrekken. Ook de bekende Meidranken (versch geperst sap van voorjaarsplanten), waren niet anders dan verborgen bronnen van vitaminen. Door de practijk geleid, had men dus ontdekt, dat dergelijke middeltjes uitstekend werkten na een winter van ziekte en infectie. Wanneer er een dreigend tekort is aan vitamine C, zonder dat de verschijnselen van scheurbuik duidelijk aan den dag komen, ontstaat een toestand, waarin de patiënt vermoeid, neerslachtig en lastig wordt. Kinderen houden op met groeien, ze zien er bleek en pafferig uit, ze krijgen slechte eetlust en een infectieziekte heeft in zoo’n geval een veel ongunstiger verloop dan bij menschen, die een voldoenden voorraad van dit vitamine als reserve in hun lichaam hebben. Absoluut gebrek aan vitamine C, zooals dit vroeger voorkwam, is in onze dagen niet meer te duchten, echter een dreigend tekort, met de gevolgen als boven omschreven, kan nog wel degelijk ontstaan.

De kennis van dit vitamine en de bronnen waaruit dit geput kan worden zijn thans goed bekend. Zelfs is de chemische samenstelling volledig opgehelderd. Men kan het vitamine langs scheikundigen weg geheel opbouwen uit druivensuiker (ascorbinezuur). Vitamine C is niet zoo bestendig tegen verhitting als de reeds genoemde vitamimen A en B. Zelfs verwarming onder het kookpunt heeft reeds daling van het vitaminegehalte ten gevolge. Verhitting bij afwezigheid van de buitenlucht is veel minder schadelijk, zoodat het in busgroenten, die oordeelkundig bereid worden, volkomen behouden blijft. Dit is voor de voedselvoorziening van enorm belang, (zie Busgroenten). Ondanks het feit, dat de voorziening van versche groenten door verbetering in de groenteteelt enorm is vooruitgegaan, zullen toch een groot aantal der wereldbewoners voornamelijk op busgroenten aangewezen blijven.

Sporen koper zouden dit vitamine volledig kunnen vernietigen, het koken in koperen vaatwerk zou op dien grond afgekeurd moeten worden.

Bij het bewaren van fruit en knolgewassen kan men een daling van het vitamine C-gehalte constateeren (appels, aardappelen). Aardappelen behouden nog ongeveer \ van het oorspronkelijk gehalte. Appelen die in November geoogst waren, hadden in Maart alle vitamine verloren. Het onwerkzaam worden van dit vitamine schijnt samen te hangen met de aanwezige oxydasen, dit zijn enzymen die de verbranding bevorderen. De appel is zeer rijk aan deze stoffen; door de werking van enzymen kleurt een schijfje appel aan de lucht blootgesteld, direct bruin.

Sinaasappelen en citroenen bevatten dergelijke oxydasen niet, vandaar dat het vitamine in de vruchten onbeschadigd blijft. Drogen aan de lucht heeft ten gevolge, dat alle vitamine C verloren gaat. Ook alkaliën (zuiveringzout) vernietigen dit vitamine totaal (hieruit blijkt hoe verkeerd het is om aan groenten, ter bevordering van het spoedig gaarkoken wat zuiveringzout toe te voegen). De werking van het vitamine in het lichaam is niet volledig bekend. Niet onwaarschijnlijk is het, dat vitamine C bij de ademhaling een groote rol speelt. Reeds is medegedeeld, dat in ziektetoestanden van de ademhalingsorganen het verbruik van dit vitamine zeer toeneemt. Zeer merkwaardig is het hooge gehalte aan vitamine C in moedermelk, (belangrijk meer dan in koemelk). Het kalfje, waarvoor de koemelk bestemd is, krijgt dan ook veel eerder vitaminerijk voedsel dan de zuigeling, die gedurende langen tijd alleen op de stoffen, in de moedermelk aanwezig, aangewezen is (zie Vrouwenmelk).

De voornaamste bronnen van vitamine C zijn reeds medegedeeld. Gewezen kan nog worden op het hooge gehalte aan vitamine C in spinazie, kool, salade, rozenbottels en jong dennengroen. Men heeft kunnen bepalen, hoeveel de mensch dagelijksch van dit vitamine noodig heeft. Dit zou ongeveer 50 mg per dag bedragen, een betrekkelijk groote hoeveelheid. Gewezen is ook op de aanzienlijke toename van het verbruik bij alle ziekten, die met koorts gepaard gaan. Uit dat oogpunt openen de „gevitaminiseerde geneesmiddelen" wellicht een ruim perspectief.

De geschiedenis van het vitamine D is al even interessant als die der andere vitaminen. Reeds is het een en ander meegedeeld omtrent de anti-rachitische werking. Oorspronkelijk zag men vitamine A en D voor dezelfde stof aan. Levertraan, waarin vitamine A vernietigd was, bleek echter nog een zeer goed middel ter bestrijding van de gevreesde Engelsche ziekte te zijn. Ook kregen kinderen, die rijkelijk voedsel kregen met vitamine A, toch vaak Engelsche ziekte. Het een en ander leidde tot de ontdekking van dit vitamine, dat op de beenvorming en phosphorkalk-opname een grooten invloed bleek te hebben.

Mellanby toonde aan, dat bij het vroegtijdig ontstaan van caries (gaatjes in de tanden, de zoogenaamde „wolf”) vitamine D een groote rol speelt (zie Voeding en tandbederf).

In de natuur komt dit vitamine slechts zelden voor.

Levertraan en andere vischtranen, zalm (ook in blik) haring, oesters en mosselen, bevatten dit vitamine. Op de vorming ervan, in de huid uit ergosterine door bestraling met direct zonlicht is bereids gewezen. Van deze ontdekking wordt practisch gebruik gemaakt om het gehalte aan vitamine in ergo-sterine houdende voedingsmiddelen kunstmatig te vergrooten (bestraalde vischoliën en vitamine-D-praeparaten o.a. Davitamon, Dohyfral enz.). In 1931 is het gelukt het vitamine Zuiver kristallijn af te zonderen. Sporen van deze stof bleken in staat te zijn de verschijnselen van Engelsche ziekte te doen verdwijnen. Volgens den ontdekker, Prof. Windaus, is één honderdduizendste deel van een milligram reeds voldoende om genezend te kunnen werken. Men noemt deze stof ook wel „calciferol” (kalkdrager). Om het gehalte aan vitamine weer te geven drukt men de sterkte van dergelijke praeparaten uit in zoogenaamde „ratteneenheden", d.i. de kleinste hoeveelheid, die een rat in 10 dagen van Engelsche Ziekte geneest.

Het vitamine D is bestand tegen verhitting, slecht tegen de inwerking van zuurstof, echter veel bestendiger dan vitamine A. De stof werkt reguleerend op het kalk- en phosphorzuurgehalte van het bloed, het bevordert de opname van phosphaten in den darm en het vastleggen van phosphorzure kalkzouten in het beenderstelsel. Men kan er echter ook te veel van krijgen. Eerst wanneer een dosis genomen wordt, die de genezende hoeveelheid 5000 maal overtreft, kan men bij dit vitamine van vergiftiging spreken. Infecties verhoogen de behoefte aan vitamine D. Sommige dieren schijnen dit vitamine zelf op te kunnen bouwen, in hoeverre het hier toch weer directe bestraling door het zonlicht betreft, is moeilijk uit te maken. Volgens het oordeel van deskundigen hebben in onze luchtstreek alle kinderen beneden de twee jaar, ook die van de financieel beter gesitueerden, bescherming tegen Rachitis noodig; 2 theelepels levertraan dagelijks is daartoe ruim voldoende.

In 1923 ontdekten de onderzoekers Evans en Bishop een vitamine, dat in verband scheen te staan met de vruchtbaarheid. Door Prof. Grijns werd gevonden, dat er twee verschillende vormen voorkwamen, één die speciaal werkzaam was voor het vrouwelijk en één voor het mannelijk geslacht. Dit vitamine bleek veel voor te komen in gekiemde graanvruchten, in kropsalade, jonge groenten en plantaardige oliën, wanneer ze geperst zijn van jong gekiemd zaad. Vitamine E zoo werd dit nieuwe vitamine genoemd, vond men o.a. ook in eidooier, vischeieren, kortom in spijzen, die ontleend zijn aan voortplantingsorganen of althans hiermede in causaal verband staan (kaviaar, vischeieren).

Vitamine E is oplosbaar in vet en onoplosbaar in water. Wanneer het vet rans wordt, schijnt het snel tot ontleding over te gaan. Dit vitamine is vrij bestendig, zelfs is het bestand tegen de inwerking van zuren en alkaliën. Het is nog niet onomstootelijk bewezen, dat ook de mensch behoefte heeft aan dit vitamine, echter in analogie met diersoorten, is dit zeer waarschijnlijk. Vleesch, vooral klierweefsel, zou zeer rijk zijn aan dit vitamine, terwijl het ook in enkele zaadjes aangetoond is (pindanootjes).

Op een andere merkwaardigheid uit het natuurleven kan nog in dit verband de aandacht gevestigd worden. Het is een bekend feit, dat uit iedere bijenlarve zich door een bepaalde voeding een koningin (vruchtbare bij) kan ontwikkelen. Dit zien wij, wanneer een stam Zonder koningin is geraakt. De werkbijen, geven dan aan een bepaalde larve koninginnebrood. Dit is voedsel dat, zooals later is gebleken, zeer rijk is aan vitamine E. Wanneer de larven dus voedsel krijgen zonder dit vitamine, ontwikkelen ze zich tot werkbijen; krijgen ze voedsel dat zeer rijk is aan vitamine E, dan ontwikkelt zich uit de larve een koningin. Het vitamine is dus in staat geweest het vermogen om zich voort te planten, tot ontwikkeling te brengen.