Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Tabak (rooken)

betekenis & definitie

Tabak (rooken) - Als tabak in rook wordt omgezet, is dit geen gewone verbranding. Wanneer een sigaar of plukje tabak in een spiritus- of gasvlam verbrand wordt, ontstaan er maar zeer weinig aromatische verbindingen; de brandstof gedraagt zich vrijwel als ieder ander brandbaar materiaal. De eigenaardigheid bij het „rooken” bestaat in een langzaam en onvolledig verbranden, waardoor allerlei geurige roostingsproducten gevormd worden.

Het is van algemeene bekendheid, dat men iedere vezel onbrandbaar of slecht brandbaar kan maken door haar te drenken met een hooge zoutconcentratie. Een aldus gepraepareerde stof, hetzij hout- of plantenvezel, gaat dan smeulen. De ontbrandingstemperatuur wordt niet bereikt en het vuur verteert langzaam de organische stof. Wanneer bovendien zouten, welke zuurstof kunnen leveren aanwezig zijn, wordt deze verbranding bevorderd. Op dit beginsel nu berust het rooken van tabak. Het is derhalve een proces van droge destillatie waarbij verschillende geurige afbrekingsproducten ontstaan, welke bij snelle verbranding nimmer gevormd zouden worden. Hierdoor is het tevens duidelijk, dat snel rooken nooit bevorderlijk kan zijn voor het ontstaan van een fijn aroma.

Wij onderscheiden aan een brandende sigaar vier gedeelten of zône’s; 1e. het gedeelte, dat al totaal verbrand is, de asch. Deze moet wit, hoogstens iets grauw zijn, maar in geen geval donker. Een hoog gehalte aan kalium en kalk heeft het sneeuwwitbranden ten gevolge. De asch moet bovendien de noodige stevigte behouden. 2e. Het brandend gedeelte, dit moet een rechte rand zijn, welke zich in gelijkmatig tempo door de tabak voortplant. Onmiddellijk achter deze strook ligt het 3e gedeelte, dat verkoold is en ten 4e. de verkolende zône.

De sigaar mag niet inbranden, maar moet geleidelijk opbranden of verglimmen. In de verkolende zône ontstaan de producten der droge destillatie, de geurstoffen. Hier verdampt ook de nicotine en wordt gedeeltelijk ontleed, waarbij pyridine ontstaat, een afbrekingsproduct van nicotine. De kaliumzouten verbranden tot kaliumcarbonaat, waardoor de gebonden nicotine wordt losgekoppeld en nu in dampvorm met den rook meegezogen kan worden.

Het wegsmeulen is afhankelijk van de structuur van de vezel, de aanwezige zouten, de samenstelling van de sigaar en het tempo, waarmede de lucht door de tabak gezogen wordt. Dit laatste geschiedt met een kracht van ongeveer 10—20 mg kwikdruk.

Uit het bovenstaande zal het duidelijk zijn, dat niet alleen het maken van goede sigaren een kunst is, maar ook het rooken. Een volleerd rooker weet dan ook veel meer aromatische producten uit zijn sigaar te halen dan een beginneling of slecht rooker.

Tal van middelen worden aangeprezen om de schadelijke stoffen bij het rooken tegen te houden of te absorbeeren, doch dit lukt slechts voor een klein gedeelte, (sporen blauwzuur b.v. door ijzervitriool), het grootste percentage zal toch ingezogen worden. Vaak doen dergelijke middelen dan ook meer kwaad dan goed, omdat ze hartstochtelijke rookers in den waan brengen, dat alle gevaar door het beveiligingsmiddel weggenomen is. Men gelooft ten slotte altijd graag wat men verwezenlijkt wil zien. Verreweg de beste methode om inderdaad het grootste gedeelte van de ontledingsproducten tegen te houden is de wijze van rooken, zooals de oude Turken dit toepasten, n.l. door het gebruik van een waterpijp. Hierin wordt de rook door water gewasschen, alle teerachtige producten worden vast gehouden en wat men binnenkrijgt is gezuiverd, maar dikwijls ook van de prikkelende stoffen beroofd. Wil men den slechten invloed van het rooken zooveel mogelijk ontgaan, dan zal men goed doen de volgende wenken in acht te nemen: geen al te zware tabak gebruiken, langzaam rooken en vooral niet diep inhaleeren.