Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Fruitteelt

betekenis & definitie

Fruitteelt - De meeste van onze vruchten worden niet zooals groenten, granen en peulgewassen, uit zaad verkregen, maar voortgeplant door enten of stekken.

Oorspronkelijk stammen onze vruchtboomen af van wilde soorten. Onze appel is bijv. van de wilde boschappel en de paradijsappel afkomstig. Door onderlinge kruising zijn de hedendaagsche soorten ontstaan, echter al deze nakomelingen hebben nog vaak latente (slapende) eigenschappen van hun voorouders geërfd, die bij een volgende generatie weer te voorschijn kunnen komen (terugslag op voorouders, atavisme).

Daarom is het onmogelijk, uit een zaaisel van peren-, appels of pruimen vooruit te zeggen, wat er verkregen zal worden. Om bepaalde vruchtensoorten te verkrijgen passen de fruitkweekers daarom de ongeslachtelijke voortplanting toe, het enten of oculeeren (oculus = oog). De entloot wordt op een onderstam gezet. Deze vergroeien onder gunstige omstandigheden tot één geheel en de oude boom, die door middel van de entloot op een nieuwen onderstam gezet is, leeft zoodoende voort. Voor het goed gelukken van enting of oculatie zijn natuurlijk bepaalde voorwaarden noodig. Allereerst moeten onderstam en entloot met elkander verwant zijn. Men kan bijv. nog wel een peer op een kweepeer enten, echter veel verder mogen de soorten niet van elkander verwijderd zijn.

De weefsels moeten op elkander aansluiten, de cambiale lagen (voedingslagen) moeten elkaar raken, anders vindt geen volledige vergroeiing plaats en breekt de ent vroeg of laat af. Door keuze van entloot en onderstam kunnen nu allerlei variaties verkregen worden. Aan de vakkennis en ondervinding daarin danken wij de keur van fruit van onzen tijd. Dat de voeding met vruchten zooveel beter geworden is, hebben wij voor een groot deel aan de fruitkweekers en hun volharding te danken. Door de vele aangekweekte soorten is niet alleen de variatie veel grooter geworden, maar ook de tijd van rijpheid is willekeurig vervroegd of later gesteld. Van alle vruchten kent men thans vroege en late soorten.

De mogelijke onaangename of lastige eigenschappen worden weggewerkt en de goede en gewenschte kwaliteiten naar voren gehaald. Toch is de voortplanting ook bij vruchtboomen niet uitsluitend langs ongeslachtelijken weg. Dit zou vroeg of laat tot uitsterven van een vruchtensoort voeren. Ook door middel van zaailingen worden nieuwe variëteiten aan de oude rassen toegevoegd. Voorbeelden daarvan zijn bijv. de Notarisappel, de Luntersche pippeling enz.

Een nadeel van het voortplanten door enten is, dat de verkregen boomen vaak vatbaarder worden voor infectieziekten. Een bekend voorbeeld daarvan is de helaas verdwijnende juttepeer. Ook de levensduur zou ten slotte korter worden: het enthout neemt bij iedere enting iets van den oorspronkelijken leeftijd mee. Eigenlijk zou men een geënten boom niet kunnen beschouwen als een nieuwe generatie, maar een vernieuwing van het oude exemplaar. Door keuze van wildstam kan men deze bezwaren echter grootendeels weer ondervangen.

Het enten is op zich zelf vakwerk. De wond moet luchtdicht afgesloten worden (door entwas). Het enthout wordt als eenjarige twijg van gezonde vruchtboomen genomen. Ook het kiezen van een geschikten wild- of onderstam, is een zaak van ondervinding. Eveneens heeft de bodem grooten invloed op het resultaat, vandaar dat enkele gronden zoo bij uitstek geschikt zijn voor een bepaalde cultuur (bijv. de Betuwe voor de kersenteelt).