Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Drinkwater

betekenis & definitie

Drinkwater - Het verstrekken van betrouwbaar drinkwater is een algemeen belang, dat met de volksgezondheid ten nauwste verbonden is. Zonder deze allereerste voorwaarde is het treffen van andere hygiënische maatregelen vaak overbodig. De succesvolle bestrijding van epidemieën en volksziekten dateert vanaf den tijd, dat men het drinkwatervraagstuk hierin heeft betrokken. Het oogenblik schijnt niet meer veraf te zijn, dat op iedere plaats in Nederland betrouwbaar water in voldoende mate ter beschikking zal staan.

Steden, die aan de groote rivieren liggen, zullen in den regel hun drinkwater aan een hooger gelegen punt van dezen stroom moeten ontkenen. (Prise d'eau bovenstrooms, het rioolwater wordt immers benedenstrooms geloosd). Voor andere steden, die verder naar zee toe gelegen zijn, behoeft dit geen bezwaar te zijn, omdat, wanneer de stroomsnelheid van de rivier voldoende is, deze genoeg „zelfreinigende kracht” heeft, om vervuiling tijdig te doen verdwijnen. Het vuil en de afval wordt door algen en bacteriën vernietigd. Eenige kilometers verder is het spoorloos verdwenen. In de kustplaatsen zal men veelal duinwater drinken, dit is hemelwater (in de handboeken „meteoorwater” genoemd), dat na filtratie door zandlagen, naar de oppervlakte opgepompt wordt. Deze vangterreinen zijn meestal afgesloten, waardoor de kans op verontreiniging zeer verminderd wordt. Men kan echter niet eindeloos zoet water aan onze duinen onttrekken, immers de ontwikkeling van de duinflora en daarmede het eventueel verstuiven van de duinen, hangt ten nauwste samen met den waterstand en te overvloedige wateronttrekking heeft onvermijdelijk zakken van het grondwaterpeil in het duingebied ten gevolge. Zoetwater wordt ten slotte door zeewater verdrongen.

Op andere plaatsen worden vaak diepe putten geslagen waarin zich het grondwater verzamelt. Dergelijk water is vaak steriel als het opwelt, omdat het onttrokken wordt aan zuivere grondlagen, die meestal door een ondoordringbare leemlaag voor verontreiniging van bovenaf beschermd worden. Toch moet dergelijk water vaak nog een chemische reiniging ondergaan, vóór het in het waterleidingnet gebracht kan worden. Water, dat uit diepboringen verkregen wordt, heeft vaak ijzer in oplossing. Dit oplosbaar ijzerzout wordt onoplosbaar, zoodra het water met de buitenlucht in aanraking komt. Er vormt zich dan een bruin vlokkig bezinksel, dat wel absoluut onschadelijk is, maar toch het water als drank totaal ongeschikt maakt.

Niet minder dan 73 % van al het leidingwater wordt uit diepe aardlagen onttrokken, waarvan 23 % duinwater is. Dergelijk ijzerhoudend water bezit een „inktsmaak”, waardoor het veel van het verkwikkende verliest. Thee van dergelijk ijzerhoudend water gezet, ziet blauwzwart door het looizuurijzer (inkt) en heeft een zeer onaangenamen smaak. Drinkwater mag dan ook slechts sporen ijzer bevatten, niet uit hygiënische, maar louter uit een oogpunt van practische overwegingen of smaak. In de zoogenaamde ontijzeringsinrichtingen, loopt het water over cokes of ander poreus materiaal, waardoor het intens met de lucht in aanraking komt en het bruine bezinksel ontstaat, voor het water in de leiding gebracht wordt. (Het bruine aanslag in karaften of waschstellen kan men uitstekend met azijn verwijderen). Ook een ander bestanddeel, dat dikwijls aanwezig is, het aan ijzer verwant metaal mangaan, wordt op overeenkomstige wijze verwijderd.

Sporen mangaanzouten maken het water totaal ongeschikt voor waschwater, het linnengoed krijgt in mangaanhoudend water een grauwe tint.

Hard water, d.i. water, waarin veel kalk- en magnesiumzouten opgelost zijn, moet eveneens chemisch behandeld worden, vóór het als drink- en vooral als gebruikswater geschikt is (dit procédé noemt men ontharden).

Het meeste drinkwater moet vóórdat het in het buizennet geperst wordt, nog gefiltreerd worden. Bij zeer zuiver gewonnen water (heidewater afkomstig van een maagdelijk vangterrein), is deze voorbewerking overbodig. Bij het gebruik van oppervlaktewater is het vaak noodig of wenschehjk, dat het water vóór de distributie ontsmet wordt. Dit kan op zeer verschillende wijzen geschieden. Allereerst door ozon, een zeer actieve zuurstofverbinding, die ontstaat bij krachtige electrische ontladingen (bij bliksem, de zoogenaamde zwavellucht). Ziektekiemen worden door ozon zeer spoedig gedood. Ook maakt men bij de sterilisatie van drinkwater met succes gebruik van de kiemdoodende werking van chloorgas. Dit is een zeer betrouwbare ontsmetting, die overal toegepast kan worden (ongeveer 0,5 g per kubieke meter water).

Moet men drinkwater plotseling ontsmetten (bijv. tijdens manoeuvres of ter beveiliging bij plotseling optredende typhus, paratyphus) dan kan men dit uitstekend doen met goede actieve chloorkalk (de chloor uit den handel) of met „caporiet”, een soort chloorkalk met een bijzonder hoog gehalte aan actief chloor (bijv, 1 of 2 g caporiet per kubieke meter water, flink doorroeren en één uur laten inwerken). Bij chloorsmaak na inwerking, deze wegnemen met twee gram natriumthiosulfaat, dikwijls in de photographie ten onrechte hyposulfiet genoemd. Dit praeparaat wordt als ontsmettingsmiddel voor drinkwater in den handel gebracht. Op de busjes of in de bijgegeven brochures wordt een duidelijke gebruiksaanwijzing gegeven. Verdacht water, dat op deze wijze ontsmet wordt is betrouwbaar. Is het water voldoende gezuiverd, dan wordt het onder druk in het net geperst of naar den watertoren gepompt. Een dergelijk waterreservoir is hooger gelegen dan het hoogste punt van het buizennet en drukt het water naar zijn bestemming (beginsel der communiceerende vaten). Is het net zeer uitgebreid, dan kan men met één toren niet volstaan.

Tegenwoordig past men het systeem van watertorens niet meer toe, maar wordt het water onder druk in de leiding geperst. De hoofdleidingen bestaan uit geasphalteerde gietijzeren buizen, de fijnere vertakkingen zijn Vaak van lood met tinnen voering. Zacht water (water met weinig kalk- en magnesiumzouten in oplossing), lost gemakkelijk lood op. Hier zou dus kans kunnen ontstaan van chronische loodvergiftiging (een gevaar dat vroeger vaak dreigde o.a. bij de Romeinsche waterleidingen). Dit gevaar behoeft men echter niet te duchten bij gebruik van buizen met tinnen voering.

Hard water (duinwater, water uit rivieren of bergstreken) lost geen lood uit de leiding op. De sulfaten en carbonaten, die in oplossing zijn, voorkomen elke aantasting, doordat ze den binnenwand van de leiding met een beschermend laagje van een onoplosbare verbinding bedekken. Wil men zeer zuiver water drinken, dan kan men ook gebruik maken van de zoogenaamde Chamberland- of Berkefeldfilters. Dit zijn kaarsvormige filters van onverglaasd porcelein, die zoo fijn zijn, dat ze zelfs bacteriën tegen houden.

Een groot bezwaar is hierbij dat dergelijke filters spoedig verstopt raken en dan opnieuw uitgegloeid moeten worden, waardoor kleine barsten kunnen ontstaan, In het groot filtreert men water door zand, kiezel, houtskool, beenzwart of door geactiveerde plantenkool (dit is kool, die door een bijzondere bereidingswijze zeer poreus is gemaakt zoodat ze groot absorbeerend vermogen heeft). Dank zij deze toepassing is men thans in staat om het rivierwater, dat voor eenige jaren nog vaak een zeer onaangenamen bijsmaak had, vooral in de wintermaanden, wanneer de biologische reiniging door diatomeeën, algen en waterplantjes stilstond, weer goed drinkbaar te maken. Voor de steden, die gedwongen zijn uit de rivieren te drinken (en dat zal in de toekomst meer en meer het geval worden) is dit een uitkomst. Ieder die dit ongerief, dat ieder najaar en winter terugkeerde, van nabij meegemaakt heeft, zal daarvan overtuigd zijn. Van groot belang is ook het voorkomen van sporen jodium in drinkwater.

In heidewater, dat zeer arm aan zouten is en dus geheel geen jodium bevat, kan dat soms tot onaangenaamheden aanleiding geven. Het ontbreken van dit element kan oorzaak worden tot het optreden van struma (zie Krop). Om dit gevaar te voorkomen is men er toe overgegaan om water, dat hiervoor in aanmerking komt, met sporen jodium te bedeelen, het zoogenaamd jodeeren van het drinkwater. Het toezicht op het drinkwater wordt uitgeoefend door de Inspectie op de Volksgezondheid, in samenwerking met het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening, dat te 's-Gravenhage gevestigd is. Dit bureau treedt zoowel controleerend, als adviseerend op.

De verschillende waterleidingbedrijven zijn deels in particuliere handen, deels in exploitatie bij gemeente, provincie of ander lichaam. Alle bedrijven zijn echter aan hetzelfde toezicht onderworpen.

In gevallen waarin men niet aangesloten is aan een of andere waterleiding, is men aangewezen op de ouderwetsche wijzen van watervoorziening. Deze bestaan uit Nortonwellen, welputten of regenputten.

Nortonpompen leveren meestal water van zuiveren oorsprong, vaak komt het van aanzienlijke diepte, is meermalen ijzerhoudend en daarom als drink- en waschwater minder geschikt. Een groot voordeel is dat hierbij toevloeiing van water uit hoogere lagen vrijwel onmogelijk is. Daardoor is verontreiniging uitgesloten, de waterader wordt meestal door een ondoordringbare laag leem of klei beschermd en deze geeft voldoenden waarborg dat het opgepompte water ook steeds van onverdachten oorsprong zal zijn. Geheel iets anders is dit met water uit welputten. Hier wordt een kuil tot op het grondwater gegraven, een put wordt gemetseld of gestapeld en de ruimte tusschen muur en rand daarna weer met aarde aangevuld.

Is de muur inderdaad impermiabel, dan kan geen water uit hoogere (meestal verontreinigde) lagen toevloeien. Dit is echter zelden het geval, vaak zal vervuild water toestroomen en in den welput terecht komen. Vooral in tijden van epidemieën leveren welputten een groot gevaar op. Vanuit den welput wordt het water opgepompt. Uit een oogpunt van verontreiniging met afvoerwater is het goed, dat de pomp zich niet onmiddellijk boven den welput bevindt maar op eenigen afstand daarvan is opgesteld.

Mestvaalten, privaten en urinoirs leveren eveneens een voortdurend gevaar op, ze moeten dus uit de omgeving van een welput verwijderd worden.

Behalve welputten, heeft men dan nog regenputten. Hierin vloeit het regenwater, dat op dak of plat verzameld wordt, af naar een reservoir. Een dergelijke regenput moet van tijd tot tijd grondig schoongemaakt worden. Meestal is het reservoir bekleed met verglaasde tegels. Ook het dak waarop het water verzameld wordt, moet geregeld nagezien worden. Regenwater bevat weinig zouten en daarentegen veel koolzuur. Uit looden goten en dakbedekking zullen door regenwater steeds sporen lood opgelost worden. Dit water zal bovendien vaak verontreinigd zijn met organische stoffen (bladresten, vogelmest) en dientengevolge vaak een onaangenamen geur hebben.

Men zal dus verstandig doen het regenwater steeds door een waterfilter te filtreeren, waarin als filtermateriaal, behalve zand en kiezel, ook houtskool of beenderkool gebruikt wordt. Het slechtste en onsmakelijkste drinkwater is dat uit een veenstreek. Dit is meestal ook oppervlakte of welwater. Door contact met den bodem bevat het echter steeds veenextract (humusstoffen). Deze bruinachtige verontreiniging ontneemt het water alle frischheid en verkwikkende eigenschappen.

Dergelijk veenwater kan men soms nog drinkbaar maken door er een weinig norietpoeder door te roeren en dan gedurende den nacht op een veilige plaats toegedekt te laten bezinken (zie verder Drinkwater onder zoek). Herhaalde malen worden in de verschillende Kon. Besluiten eischen gesteld aan water, dat in een bepaald bedrijf gebruikt wordt. Zoo wordt o.a. in het Broodbesluit, het Melkbesluit en het Consumptieijsbesluit, van het drinkwater gezegd, dat het deugdelijk moet zijn en dat andere middelen van watervoorziening, die ondeugdelijk water leveren, niet in hetzelfde perceel aanwezig mogen zijn, ook al komt dit water niet met de levensmiddelen in aanraking. Van deze verplichting kan in bijzondere gevallen ontheffing verleend worden.

Eén omstandigheid mag men bij het beoordeelen van drinkwater nooit uit het oog verliezen: men moet bij de beoordeeling steeds rekening houden met de locale omstandigheden. In verband hiermede Zal men vaak iets toestaan, ook al is het aan bedenking onderhevig. Vaak moet men in kwesties, die het drinkwater betreffen van twee kwaden het minst kwade kiezen en iets toegeven, opdat de verbruiker niet in het zooveel slechtere vervalt. Vooral op het gebied van zorg voor drinkwater, ziet men vaak van publieke zijde de grootste slordigheid en onnadenkendheid.