Voedings en Genotsmiddelen

dr. M. Wagenaar (1938)

Gepubliceerd op 26-01-2019

Bier (voedingswaarde en verdere eigenschappen)

betekenis & definitie

Bier (voedingswaarde en verdere eigenschappen) - Bier bevat als voedende bestanddeelen: dextrine, moutsuiker, eiwitten en minerale zouten o.a. phosphorzure kali, echter al deze verbindingen zijn slechts in betrekkelijk geringe concentratie aanwezig.

Het voorbeeld van de samenstelling van een bepaald licht biertype is: Alkohol 3,5%, extractiefstoffen 5,5%, moutsuiker en dextrine 4%, eiwitten 0,8%. Als voedselbron zal bier dus nimmer in aanmerking komen, vooral ook, omdat het wel een laag alkoholpercentage heeft, maar vaak in groote hoeveelheden gebruikt wordt. Met één liter bier, krijgen wij den alkohol uit een klem glas jenever binnen Wanneer wij aannemen, dat een bierdrinker die 8—10 glazen bier per dag gebruikt, geen zeldzaamheid is, dan komen we tot belangrijke hoeveelheden alkohol. Verder dienen wij te bedenken, dat dergelijke hoeveelheden vloeistof hooge eischen stellen aan hart, vaatwand en nieren. Ook jichtlijders en menschen met rheumatischen aanleg, mogen geen bier drinken, voornamelijk het donkere bier is rijk aan urinezuurafsplitsende bestanddeelen.

Patiënten, die lijden aan niergruis en blaasklachten zullen zich dus eveneens van bier moeten onthouden. Matig biergebruik zal een gezond mensch echter nimmer schaden, integendeel de eetlust zal er door bevorderd en de spijsvertering gestimuleerd worden. Het bier moet behoorlijk gelagerd hebben. Jong bier dat geen nagisting mede gemaakt heeft, kan blaascatarrh veroorzaken.

Op een uiterst merkwaardig verschijnsel willen wij hier de aandacht vestigen. Onder de bierdrinkers geldt reeds lang de opvatting, dat alleen bij gezonde bierdrinkers, het schuim tot het laatst toe in het glas blijft en dat bij ongezonde menschen, dit schuim direct neerslaat en verdwijnt.

Zooals te begrijpen is, heeft deze uitspraak menigmaal critiek uitgelokt. Velen slaan hieraan dan ook niet het minste geloof en verwijzen het verschijnsel naar het rijk der fabelen. Inderdaad zit er toch een kern van waarheid in. Ongezonde menschen (en nu hebben wij hier speciaal het oog op maaglijders en patiënten met ingewandsstoornissen), hebben vaak een spoor aceton of een aldehydachtige verbinding in hun adem. Nu is het een feit dat een schuimlaag, al is deze nog zoo vast en resistent, onmiddelijk in elkaar zakt, wanneer ze in aanraking komt met den damp van een stof als ether, alkohol, aceton enz. enz. Het wonderlijke verschijnsel is daarmede voldoende verklaard, inderdaad zullen dergelijke personen dus het schuim in hun glas zien neerslaan. Een tweede opmerking betreft de toevoeging van schuimmiddelen. Aan bier mogen alleen geoorloofde schuimmiddelen toegevoegd worden.

Ook dit vraagt eenige nadere uitlegging. Geoorloofde schuimmiddelen zijn de schuimvormende stoffen uit den zoethoutwortel b.v. Deze saponine (de wetenschappelijke naam voor schuimmiddel) veroorzaakt een krachtige schuimvorming, echter ze is niet haemolyseerend d.w.z. Ze tast de bloedbolletjes niet aan. Vele andere saponinen hebben deze eigenschap wel en veroorzaken daardoor schade zoodra ze in het lichaam komen. Ze werken wanneer ze in de bloedbaan opgenomen zijn haemolyseerend d.w.z. bloedvernietigend.