Verschuerens modern woordenboek

Jozef Maria Augustinus Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 03-10-2019

aanslaan

betekenis & definitie

('a:n) (sloeg aan, aangeslagen)

A. BEDR. (heeft)

A1. [slaan, treffen]

I. Eig.
1. Algm. er aan, op slaan : een toets, snaar -.
2. Inz. a. met de achterhoef tegen het hoefijzer van de voorvoet slaan : dat paard slaat gedurig aan. b. Veroud. er de hand aan slaan, aantasten, aangrijpen.

II. Metn. door een toets aan te slaan (I 1) voortbrengen : sla de c even aan. III. Metf. [van I 2 b)

1. Algm. aanvangen, beginnen : komt in deze betekenis nog voor in „aanslag”.
2. Inz. beginnen te draaien ; de motoren slaan aan. -

A2.[slaan, snel bewegen]

1.Veroud. vlug aan de schouder aanleggen : het geweer -.
2. Mil. groeten door de hand aan het hoofd te slaan : voor de officier -.
3. vlug er aan vasthechten : een worm (aan de hengelroede)

A3. [slaan, herhaald kloppen]

I. Eig.
1.
a.

Algm. door het slaan op spijkers, vasthechten : een bordje (aan het te verkopen huis) laten -.

b. Inz. a.
1) een bord met een bekendmaking er op, aanslaan.
2) Uitbr. aanplakken : een bekendmaking -; [met verwisseling van objekt) zijn huis -, om het te kunnen verkopen of verhuren.
b. Veroud.
1) een bord met de prijs er op, aanslaan.
2) Uitbr. de prijs er van schatten en opgeven.
2. door slaan dieper indrijven : bouten -.

II. Metf. [van 11 b b 2) schatten : iets hoog in de belasting is hij voor f 1000 aangeslagen.

B. ONZ.

B1. (heeft) [slaan, treffen]

I. Eig. zich slaan, geluid van zich geven zie: de aardbeving deed de klokken -.

II. Metf.

1. eventjes zingen ; de nachtegaal slaat aan.
2. Uitbr. eventjes blaffen : de hond slaat aan.

B2. [slaan, snel bewegen]

1. (heeft)
a. Algm. onder de beweging met iets in aanraking komen : de zeegolven slaan tegen de rotsige oever aan.
b. Inz. a. even de grond raken en dan opspringen : de kogel sloeg aan voordat hij de schijf bereikte, b. bij het sluiten, tegen de rand aanslaan : de klep wil niet -
2. (is) a.
a. zich aan de oppervlakte vastzetten; het water (in een stoomketel) doet veel steen -; de rook slaat overal aan. b. Uitbr. [met verwisseling van subjekt] met een bepaalde stof bedekt worden : de ketel is sterk aangeslagen; de ruiten slaan aan.
b. zich aan de grond vast slaan, wortel vatten : die bomen willen niet -.