('a:n) (drong aan, aangedrongen)
I. (heeft)
1. sterk tot iets aansporen : op betaling -; hij drong aan dat ik zou overkomen.
2. sterk aanhouden om iets te verkrijgen : om hulp, om biezonderheden te vernemen.
II. (is) voorwaarts dringen ; op de vijand -. aandringer m. (-s). aandringing v. aandrinken ('a;n) (dronk aan, heeft aangedronken) alleen in uitdr. : zich een roes, een verheuging -, zich dronken drinken, aandruisen (druiste aan, heeft aangedruist)
1. botsen : tegen een overmacht -.
2. in strijd zijn met; dit druist lijnrecht tegen mijn beginselen aan.