Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

Gepubliceerd op 14-11-2019

trouw

betekenis & definitie

De mens hoefde niet altijd God, een heilige of heilige plaatsen tot getuigen aan te roepen dat hij de waarheid spreekt. Hij kon dat ook doen door te zweren op de trouw aan een gegeven woord.

In al onze ridderromans vindt men dan ook bi(der) trouwen (mijn); trouwe(n); op trouwe; bi mire (miere) trouwe(n); bi onser trouwen; bider trouwen mine, miin; mer trouwe(n); met trouwe(n); in trouwen; in go(e)der trouwen; te goeder trouwen; in rechter trouwen; op, up alle trouwe; trouwens. Alle variatie in flexie en voornaamwoord is hierbij mogelijk. De betekenis van deze voorzetselbepalingen ontwikkelde zich tot ‘in alle oprechtheid of eerlijkheid, eerlijk, oprecht, naar waarheid, op mijn woord van eer’.

Na de 17de eeuw zijn ze zo goed als verdwenen. Een enkele keer komt de uitroep bij, op mijn trouw! tot in de 19de eeuw voor. ‘Als ik de waarheid niet spreek, verlies ik mijn riddertrouw, verlies ik betrouwbaarheid, eerlijkheid, waarachtigheid, oprechtheid’, dat is de betekenis.

De Franse variant die met bij mijnre trouwe correspondeert, (par) mafoi, verschijnt eveneens in Nederlandse teksten. Men zie daarvoor De Baere (1940:163).

Ook hier gold dat als men bij minder belangrijke zaken op zijn woord van eer zwoer, dat tot een profanatie werd. De verbinding bij mijn trouw wordt gebruikt als uitroep Voorwaar, op mijn woord, waarachtig’.

Tot bij Van Lennep toe.zie parmafooi.