Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

Gepubliceerd op 26-08-2022

zak

betekenis & definitie

(draag)tas.-

plastiekzak, plastic tas.

Twee personen, gemaskerd meteen bivakmuts, stapten de kledingszaak binnen en gingen naar de toonbank. Onder bedreiging van een wapen dwongen ze de bediende om geld in een plastiek zak te steken. - LN, 15-01-2003.

Een uitzondering is het stamroosje, een gecultiveerde roos op stam. Daar moetje wel bovenaan beschermen, met name op de occulatieplaats. Je kan dat doen met een plastiek zak, maar mooi is anders.

-BvL, 13-11-2002.
- iemand in de zak steken/zetten, iemand bedriegen, foppen, beetnemen.

Ze is zeer plichtbewust, bijt van zich af en laat zich niet in de zak zetten: de gevolgen van een opvoeding tussen twee jongens. - LN, 05-06-2002.

‘Dit is een schrijnend voorbeeld van hoe gewetenloze verkopers simpele mensen in de zak zetten’, zegt de moeder wiens zoon inging op een voorstel van xxx.

- GvA, 21-02-2003.
- ieder/elk voor zijn (eigen) zak, iedereen betaalt zijn eigen rekening.
- in de zak tasten/schieten, betalen, afdokken.