Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

Gepubliceerd op 26-08-2022

haas

betekenis & definitie

- niet van een haas gemaakt zijn, niet vlug zijn.

- haas gegeten hebben, haast hebben.
- van kromme haas gebaren, zich van de domme houden, doen of je nergens van weet.

Eén van de kinderen uit de buurt had een ruit ingegooid. Ze gebaarden allemaal van kromme haas, dus moest ik verscheidene keren vragen: Wie heeft da gedaan? - HV, 23-02-2002.