Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

Gepubliceerd op 26-08-2022

haak

betekenis & definitie

- met haken en ogen aaneen/aan elkaar hangen, met leugens en bedrog of slordig, zonder structuur in elkaar zitten.

Experts klagen dat de wet met haken en ogen aan

elkaar hangt. - De Tijd, 09-02-2004.

- uit de haak zijn, defect zijn van zaken of niet in orde zijn, uit de toon vallen van personen.

Door de hitte en de ontploffing van een gasfles is de woning beschadigd. Enkele vensters zijn stuk gesprongen en de ramen zelf staan uit de haak. - HN, 03-01-2003.

- zijn haak erin slaan, zich in een gesprek mengen.