Definities van Vlaams-Nederlands woordenboek in de Ensie Z
- zaad
- zaag
- zaaien
- zaak
- zaakpapieren
- zaakvoerder, zaakvoerster
- zabberen
- zageman
- zagemeel
- zagen
- zagevent
- zak
- zakencijfer
- zakenkantoor
- zaligheid
- zangcrochet
- zangmaatschappij
- zat
- zatterik
- zeden
- zedenleer
- zeekanaal
- zeeklas
- zeel
- zeeldraaien
- zeem
- zeemvel
- zeemzoet
- zeep
- zeer
- zeewijding
- zeg
- zegedronken
- zegel
- zeggen
- zeker
- zelfklever
- zelfmoorden, zich
- zelfzeker
- zelfzekerheid
- zenuwen
- zerk
- zerken
- zetel
- zetelen
- zetelfabriek
- zetten
- zeuren
- zeven
- zever
- zeveraar
- zeveren
- zicht
- zichtbaarheid
- zichtkaart
- zichtrekening
- ziek
- ziekenboekje
- ziekenbond
- ziekenhuis
- ziel
- zien
- zienlijk
- zifting
- zijn
- zinnens
- zit
- zitdag
- zitpenning
- zitplaats
- zitstaking
- zitten
- zittijd
- zodra
- zodus
- zoekertje
- zoektocht
- zoeterig
- zogauw
- zohaast
- zomerkleed
- zomeruur
- zona
- zonaal
- zonder
- zone
- zonenummer
- zonevreemd
- zonneklopper
- zonneslag
- zonnetent
- zoo
- zool
- zoollikker
- zorg
- zorgverstrekker, zorgenverstrekker
- zot
- zothuis
- zotte(n)klap
- zotteke(n)sspel