Gepubliceerd op 14-03-2021

Telegrafie

betekenis & definitie

beteekent eigenlijk vérschrijfkunst.

De telegraaf is een vèrschrijver, of eene inrichting waarmede berichten op verren afstand met ongewone snelheid langs electrischen weg door teekens worden overgebracht.

In den ruimsten zin opgevat, kan ook het geven van seinen met vlaggen, vuren, fakkels, geluiden, enz. onder het begrip van telegrafeeren gerangschikt worden. Reeds in de grijze oudheid werden dergelijke middelen toegepast. Thucydides, de Grieksche geschiedschrijver, deelt mede dat 400 jaar v. Chr. de krijgslieden gebruik maakten van fakkels, om de aankomst van vrienden of vijanden aan te duiden. Voor de vrienden hield men ze rustig in de hoogte en voor de vijanden werden ze heen en weer bewogen. Bij de Perzen en de Carthagers dienden insgelijks fakkels tot overbrenging van berichten.

De Khan der Mongolen, Tamerlan, 1370 n. Chr., gebruikte 3 vlaggen als seinmiddel n.l.: een witte vlag, welke beteekende ,,geef u over”, een roode vlag kondigde aan: „er moet bloed vloeien” en een zwarte vlag wilde zeggen: „alles wordt verbrand en vermoord”. De gebrekkige vorm dezer seinmiddelen belette echter eene meer algemeen e toepassing. Voor een geregelden dienst was • het oprichten van vaste stations noodig. Dit doel werd in 1789 bereikt door Claude Chappe met zijne zoogenaamde optische telegrafie, welke meer dan een halve eeuw in Frankrijk in werking is geweest. Deze telegraaf, voor het eerst tusschen Parijs en Rijssel toegepast, bestond uit een samenstel van balkjes of vleugels, die, aan een dwarsbalk bevestigd waren. Alle onderdeelen konden in onderscheidene richtingen gesteld worden en gaven het middel om door vernuftige afwisseling 252 verschillende teekens te vormen, welke vooraf bepaalde woorden of letters voorstelden.

De stations waren onderling op zoodanigen afstand geplaatst, dat de teekens door een kijker waarneembaar waren. Men slaagde er in, om op deze wijze over een afstand van 60 uren een teeken in 2—4 minuten over te brengen. Ook in Nederland heeft eene dergelijke inrichting dienst gedaan door, tijdens de Belgische onlusten, eene telegrafische gemeenschap tot stand te brengen tusschen den Haag en het leger in Noord-Brabant. Ten behoeve van de kustbewaking was reeds in 1803 eene optische seininrichting in Nederland in werking, door middel van 42 seinposten, welke zich van Kijkduin bij den Helder tot Vlissingen uitstrekten.

Intusschen was deze seininrichting alleen overdag en bij helder weder bruikbaar. Het is dus verklaarbaar dat het stelsel zich niet verder ontwikkelde.

Nadat men zich gedurende bijna drie eeuwen met allerlei proeven had bezig gehouden, om door middel van waargenomen electrische verschijnselen op verren afstand bepaalde teekens over te brengen, werd de telegrafie in den eigenlijken zin eene groote schrede vooruit gebracht, toen men meer aandacht begon te wijden aan den in 1792 door den Italiaanschen Professor Galvani ontdekten en naar hem genoemden galvanischen stroom. Aanvankelijk gebruikte men twee draden voor de heenen teruggeleiding van den electrischen stroom, totdat de Duitsche Professor Karl August Steinheil in 1838 de aandacht er op vestigde, dat de aarde voor een der geleiders in de plaats gesteld kon worden. De eerste practische telegraaf is in 1808 door den Duitschen geleerde Samuel Thomas von Sömmerring vervaardigd. Hij gebruikte evenveel draden als er letters waren en deed eiken draad uitkomen in een glazen beker, die eene bepaalde letter voorstelde. Door de ontleding van het water werd aangeduid welke letter overgebracht was. Een nieuw tijdperk van ontwikkeling brak aan in 1820, toen professor Hans Christiaan Oerstedt van Kopenhagen de belangrijke ontdekking deed, dat de galvanische stroom magnetische verschijnselen te voorschijn riep, in dien zin dat eene magneetnaald onder de werking van den electrischen stroom links of rechts afweek, naar gelang van de richting van den stroom. Op dit beginsel berustte de inrichting der naaldtelegrafen, zooals er in verschillende soorten werden vervaardigd door Ampère, Ritchie, Ganss, Weber, Fechner, Van Cannstadt, Davy en anderen. De Engelsche geleerden Wheatstone en Cooke vonden in 1837 de wijzer telegraaf uit, waarbij een wijzer door middel van schakelraderen, die door den electrischen stroom werden in beweging gebracht, de begeerde letters en cijfers op een cirkelbord aanwees.

De verdere ontwikkeling van de telegrafie in haren tegenwoordigen vorm is te danken aan het gebruik van den electromagneet, n.l. van een stuk week ijzer, omwonden door een met zijde omsponnen of op andere wijze geïsoleerden koperdraad.

Zoodra een electrische stroom door de draadwindingen loopt, wordt het stuk weekijzer magnetisch, doch verliest zijn magnetismus op hetzelfde oogenblik dat de stroom ophoudt. Als een beweegbare hefboom in de nabijheid van den electromagneet wordt geplaatst, wordt hij aangetrokkén op het oogenblik dat de stroom intreedt en weder losgelaten wanneer de stroom ophoudt. Het is -duidelijk dat op die wijze op een verwijderd station eene op- en neergaande beweging van den hefboom ontstaat, welke gelegenheid aanbiedt om teekens te voorschijn te roepen. De eer van de verwezenlijking van dit denkbeeld komt toe aan den Amerikaanschen geleerde Samuel Morse.

In 1843 bewilligde het Congres der Vereenigde Staten aan Morse een bedrag van 30000 dollars om zijne uitvinding in praktijk te brengen en reeds in 1847 werd door Gebroeders Charles en William Robinson de aanleg van eene electromagnetische telegraaf van Hamburg naar Cuxhaven, overeenkomstig het stelsel van Morse, ondernomen. In Nederland werden de toestellen naar Morse voor het eerst gebruikt in 1851 op de telegraaflijn van Amsterdam naar Nieuwediep. Hoewel te dezer plaatse geene volledige beschrijving van den toestel van Morse, of van de daarop toegepaste verbeteringen kan worden verwacht, geven de volgende bijzonderheden een overzicht van de grondslagen, waarop de telegrafie berust. Er is noodig eene galvanische batterij, die den stroom levert. De meest gebruikte batterij bestaat uit zoogenaamde Leclanché-elementen, n.l. uit glazen bekers, waarin eene zink- en koolplaat zijn aangebracht, gescheiden door een poreuzen aarden pot. Het zink wordt in eene oplossing van salmiak geplaatst.

Het zink van een element wordt met de koolplaat van ’t volgende element verbonden. Van de uiteinden gaan geleiddraden uit, welke polen heeten. Daarvan is het zink de negatieve, de andere de positieve pool. Voorts wordt de eene pool der batterij met de aarde, d. i. door middel van een geleiddraad met een in den grond ingegraven koperen aardplant verbonden. De andere pool wordt bevestigd aan een zoogenaamden seinsleutel, welke tevens verbonden is aan den naar buiten gaanden geleiddraad. Als de sleutel wordt neergedrukt loopt de stroom door een electromagneet op het verwijderd station en van daar naar de aarde terug.

De electromagneet op het verwijderde station trekt het eene eind van een hefboom aan, tengevolge waarvan het andere einde opgehevem en tegen eene papierstrook aangedrukt wordt die, tegen een inktrol bevestigd, een teeken te voorschijn roept zoolang de stroom duurt. Is de stroomzending slechts kort, dan ontstaat een enkele punt (.) — duurt zij echter wat langer, dan wordt eene streep (—) gevormd. Door de vereeniging van punten en strepen is een samenstel van teekens uitgedacht, welke het zoogenaamde Morse-alfabet vormen; bijv. a wordt voorgesteld door h door ... c door . . d door .. .. e door . t door o door _ enz. Op deze wijze kan een blijvend schrift worden verkregen. Tot op den tegenwoordigen tijd is dit Morse-alfabet bij alle telegraafstelsels in gebruik. Uit den aard der zaak zijn in de laatste helft der vorige eeuw vele en belangrijke verbeteringen in de wijze van overseining aangebracht.

Zoo werd al spoedig het middel gevonden om op één draad gelijktijdig berichten te verzenden en te ontvangen, liet zoogenaamde dubbelseinen. In 1861 vervaardigde professor Hughes een telegraaftoestel, waardoor de berichten in gewone letters worden overgebracht, zoodat de telegrammen zonder ze over te schrijven aan de geadresseerden kunnen worden afgeleverd. Dit stelsel berust op eene volkomen synchronische beweging van de toestellen op elk der verbonden kantoren en bewijst in de praktijk uitmuntende diensten; de telegrammen worden met het dubbel der snelheid van Morse-schijftoestellen overgeseind.

Naast den Hughestoestel is in 1894 door den Franschen Telegraaf-Ingenieur Emile Baudot de naar hem genoemde Baudottoestel ingevoerd, dat eveneens met gewoon letterschrift werkt, doch, tengevolge van een kunstig gevonden stroomverdeeling, met zes tot acht toestellen gelijktijdig op één geleiding kan werken. Voorts wordt in den laatsten tijd meer en meer gebruik gemaakt van Sounder- of Kloppertoestellen, die op denzelfden grondslag als de Morsetoestellen werken, doch waarvan de teekens met luiden slag worden overgebracht, zoodat ze op het gehoor worden opgenomen. De ondervinding heeft aangetoond dat de overbrenging der telegrammen met den Soundertoestel sneller en zekerder is, dan met de Morse-schrijftoestellen.

Onder de toestellen met versnelde overseining verdient vermelding die van den Hongaar Pollak-Virag, waarmede 40000 woorden per uur kunnen worden overgebracht, alsmede de zoogenaamde phototelegraaf van Siemens en Halske, welke door eene vereenigde toepassing van telegrafie, electrisch licht en photografie in staat stelt 20000 woorden per uur over te seinen.

Ten slotte verdient de draadlooze telegrafie, d. i. de voortplanting der electrisehe kracht door de vrije lucht de volle aandacht. Do Italiaansche technicus Guglielmo Marconi is de eerste geweest, die dat stelsel in toepassing heeft gebracht. Na talrijke proeven en verbeteringen van toestellen is hij er in geslaagd op den 21 December 1902 enkele telegrafische teekens tusschen Engeland en Amerika, zonder eenigen geleiddraad te wisselen. Nevens het Marconistelsel, zijn die van SlabyArco, Braun, Fessenden, Forest, Popoff, Ducretet, Branly en anderen om strijd bezig met proefnemingen tot verbetering der bestaande inrichtingen. In den regel slaagt de telegrafische gemeenschap, zonder geleiddraad, overeen afstand van 200 a 300 Kilometer, ja zelfs tot 1000 Kilometer zonder bezwaar. Het hoofddoel is om met schepen in de open zei; berichten te wisselen en vooral om bij ongevallen tijdig hulp te kunnen vragen, hetzij onderling, hetzij aan de stations te land.

In Nederland is in December 1904 voor het openbaar verkeer met schepen in zee een station voor draadlooze telegrafie te Scheve* ningen (Haven) opgericht. In het buitenland treft men tot dusver nog geen Rijksinrichtingen van dien aard voor het openbaar verkeer aan; in de kuststaten zijn meer dan 200 particuliere stations voor draadlooze telegrafie in werking. Hoewel de reeds verkregen practische uitkomsten niet zijn te onderschatten, is de draadlooze telegrafie echter nog in hare eerste ontwikkeling. Zie voorts Marconigraal'.

Volledigheidshalve zij hier nog vermeld dat de telegraaf evenzeer onder water werkt als over land. De geleiddraden worden in kabels vereenigd, zoodanig dat de stroom volkomen geïsoleerd is van het omringende water.

Het eerste denkbeeld van eene onderzeesche telegrafie ging uit van Wheatstone, die reeds in 1837 Engeland en Frankrijk telegrafisch wilde verbinden. In 1843 deed Morse aan het Departement van Financiën der Vereenigde Staten het voorstel om eene telegrafische verbinding tusscben Engeland en Amerika tot stand te brengen. De gebrekkige isolatiemiddelen deden echter de proefnemingen mislukken.

Eerst nadat in 1848 door Werner Siemens de bruikbaarheid der guttapercha als isolatiemiddel was bewezen, slaagde Joh. W. Bret er in om op 25 September 1851 den eersten kabel tusschen Dover (Engeland) en Galais (Frankrijk) in werking te brengen. In 1853 werd een kabel tusschen Oxfordness (Engeland) en Scheveningen (Nederland) in dienst gesteld. De eerste transatlantische verbinding is te danken aan de energie en bekwaamheid van den Amerikaan Cyrus Field. Na vele teleurstellingen en mislukte pogingen gelukte het op 5 Augustus 1858 de kusten der oude en nieuwe wereld met elkander in verbinding te brengen.

Hoewel de gelukwenschen tusschen de Koningin van Engeland en den President der Vereenigde Staten reeds waren gewisseld, bleef de gemeenschap slechts gedurende enkele dagen bestaan. Op 1 September 1858 bleek de kabel onbruikbaar. Eene andere poging terzelfder tijd om Suez en Indië te verbinden, mislukte evenzeer. Met deze beide ondernemingen ging een kapitaal van meer dan 14 millioen verloren.

Onder leiding van Cyrus Field werd in 1865 met het reuzenschip ,,Great Eastern” andermaal eene poging gedaan tot het in werking brengen van een transatlantischen kabel tusschen Engeland en Amerika; doch evenmin met goed gevolg.

Eerst op 27 Juli 1866 werd de gemeenschap tusschen de beide werelddeelen gevestigd door een nieuwen kabel van de „Anglo American Co.”, terwijl de bovenvermelde kabel van 1865, na opvissching en herstelling, op 8 September 1866 in gebruik kon worden genomen. Na dien tijd geraakte de onderzeesche telegrafie tot grooten bloei. Onder de verbindingen tusschen landen in Europa telt men alleen de volgende kabels, die van Staatswege zijn gelegd, n.L: van Grootbrittannië: 2 naar België, 5 naar Duitschland en 3 naar Nederland; van Duitschland: 3 naar Denemarken, 1 naar Noorwegen en 1 naar Zweden; van Italië: 1 naar Turkije. Overigens zijn alle onderzeesche kabels te danken aan particuliere maatschappijen, waarvan de meeste en de belangrijkste hun hoofdzetel in Londen hebben. Zoo is de gemeenschap tusschen Europa, Afrika en Azië in handen van de „Eastern Telegraph Co.”, welke in verbinding met de „Eastern Extension Australiasa and China Telegraph Co.” eveneens het verkeer met Achter-Indië en Ned. Oost-Indië beheerscht.

De gemeenschap met Amerika wordt gevoerd door 4 Engelsche Maatschappijen, n.l:

1. de „Anglo-American Telegraph Co.”,
2. de „Commercial Cable Co.”,
3. de „Direct United States Co.”,
4. de „Western Union Telegraph Co.”

Intusscben hebben Frankrijk, Portugal en Duitschland zich, voor zoover het Amerikaanse h verkeer betreft, onafhankelijk gemaakt van de Engelsche verbindingen, door aan particuliere maatschappijen ruime subsidiën toe te kennen voor het tot stand brengen eener rechtstreeksche aansluiting met Noord-Amerika, resp. van Brest, Lissabon en Emden naar New-York, zonder eenige Engelsche bezitting aan te doen. Op dezelfde wijze zijn Nederland en Duitschland in overleg getreden om voor het verkeer met Ned. Oost-Indië, China en Australië een telegrafischen uitweg buiten de bestaande Engelsche verbindingen te verkrijgen. In verband met een tot stand gekomen Amerikaansche Pacifickabel, uitgaande van San Francisco over het eiland Guam (in den Stillen Oceaan) naar Manilla, is eene Duitsch-Nederlandsche Kabelmaatschappij gevormd, die haar zetel te Keulen heeft. Deze Maatschappij legt kabels, eenerzijds uitgaande van Menado (Celebes) en anderzijds van Shanghai (China) met aansluiting, over de Palau-eilanden, Yap en Guam, aan den hiervoren vermelden Amerikaanschen Pacifickabel. Deze Maatschappij wordt gesteund door Staatssubsidiën van Duitschland en Nederland.

De overeenkomst tusschen deze twee landen is goedgekeurd bij de Wet van 7 Juli 1902 (Staatsblad no. 122). Langs dien weg kunnen de telegrammen van Nederland naar Indië hunne bestemming bereiken over Duitschland, den Duitsch-Amerikaanschen kabel (Emden-Azoren-New York), de landlijnen van Amerika tot San Francisco, verder over den Pacifickabel tot Guam, om van daar over den Nederlandsch-Duitschen kabel Menado te bereiken. Van uit Menado is Java via Balikpapan en Bandjermassin door middel van gouvernementskabels verbonden.

Een reusachtig kabelnet met bijna 1500 kabels, waarvan de lijnen eene lengte van 500000 K.M. bereikt hebben, verbindt alle oorden der aarde, welke aan het wereldverkeer deelnemen.

De opening van den Rijkstelegraafdienst in Nederland dagteekent van 1 December 1852.

De Minister Thorbecke nam het initiatief tot het indienen der Wet van 7 December 1852 (Staatsblad no. 48), waarbij de oprichting van electro-magnetische telegrafen van Rijkswege werd voorgeschreven. Deze Wet is van kracht gebleven tot 1 Maart 1904, toen de nieuwe Telegraaf- en Telefoonwet van 1904 (Staatsblad no. 7) in werking trad. Het Hoofdbestuur der Telegrafie in Nederland is gevoerd door den Hoofddirecteur W. C. A. Staring van 1852—1884; door den Hoofddirecteur der Posterijen J.

P. Hofstede van 1884—1893; door den Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie J. P. Havelaar van 1893—1902, na welken tijd de leiding van dezen tak van dienst is opgedragen aan den tegenwoordigen Directeur-Generaal der Posterijen en Telegrafie G. J. C.

A. Pop.

De ontwikkeling van het telegrafisch verkeer van Nederland blijkt het best uit het onderstaande korte overzicht:

Jaren. Aantal kantoren Aantal K.M. draad Aantal telegrammen

1853 3 170 1369
1875 328 12305.4 2104121
1890 721 179962 4155381
1905 1187 30412.44 5932769