Gepubliceerd op 14-03-2021

Stoïcisme

betekenis & definitie

stoïsche philosophie, de leer der Stoïcijnen, de philosophische school, welke, door Zeno (zie ald.) door zijn voordrachten in de stoa omstreeks 308 v. Chr. gesticht, met het Epicurisme de heerschappij over de algemeene ontwikkeling van Grieken en Romeinen eeuwenlang deelde.

Alle grondslagen dezer philosophie schijnen reeds ontworpen te zijn door Zeno zelf en zijn eersten opvolger Clean thes; tot systematische ontwikkeling kwam zij eerst door Chrysippus; in Rome werd zij verkondigd door Panaetius. De voornaamste schrijvers dezer school in den keizertijd zijn Lucius Annaeus Seneea, Epictetus en keizer Marcus Aurelius. Het criterium der Stoïcijnen is de door het voorwerp in ons bewerkte voorstelling, de ervaring; zij1 bestrijden uitdrukkelijk de platonische ideeënleer; hun physica is materialistisch. Het heelal is een, begrensd, bolvormig, wordt als bezield organisme voorgesteld en door een onverbiddelijk noodlot beheerscht; tot hun physica behoort ook de theologie, de leer van den beheerschenden geest van het heelal, geïdentificeerd met Zeus. Het meest beroemd zijn de Stoïcijnen om hun moraal; zij leert dat men het leven in overeenstemming moet brengen met de geordende natuur; de wijze stelt zich willens onder de natuurwet en moet zich verheffen boven smart en vreugde; het leven behoort tot de onverschillige dingen en zelfmoord is derhalve geoorloofd. De staatsleer der Stoïcijnen helt beslist tot het cosmopolitisme over: het ideaal eener algemeene verbroedering der menschen.S. beteekent voorts in overdrachtelijken zin: zelfbeheersching, standvastigheid, onaandoenlijkheid, ko elblo edigh eid.

< >