schotsche viscounts- en grafelijke titel in de familie Dalrymple. De eerste drager der peerswaardigheid was sir James Dalrymple, geb. 1619, wiens verzet tegen de Test-acte hem in gevaar bracht, waarom hij naar Holland uitweek, vanwaar hij met Willem van Oranje naar Engeland ging, die hem 1690 tot viscount van S. verhief; hij overleed 25 Nov. 1695.
Zijn oudste zoon, sir John Dalrymple, tweede' viscount en eerste graaf van S., 1648—1707, behoorde tot de drie gezanten, die Willem van Oranje en Maria 1689 de schotsche kroon aanboden; hij werd staatssecretaris en geheimzegelbewaarder, onder koningin Anna lid van den geheimen raad en 1703 graaf van S.; hij maakte zich vooral verdienstelijk door de unie van Schotland met Engeland te bevorderen.
Hij werd opgevolgd door zijn tweeden zoon John Dalrymple, tweeden graaf van S., 1673 —1747, bekend als generaal en diplomaat; hij diende onder Willem in de Nederlanden, was adjudant onder Marlborough in den spaanschen successieoorlog, trad 1711 met Marlborough af en werd een der leiders van de schotsche whigs. Hij werd lid van den geheimen raad onder George I, die hem naar Parijs zond, vanwaar hij zijn regeering inlichtte omtrent de plannen van den regent Philips van Orleans en den pretendent Jacobus, die door zijn toedoen uit Parijs verbannen werd. In 1720 werd hij teruggeroepen en viel in ongenade om zijn oppositie tegen Walpole, na wiens val hij echter tot veldmaarschalk werd benoemd door George II. Hij voerde het bevel over het eng. hulpleger, vóór de aankomst van George II zelven, in den oostenr. successieoorlog en nam zijn ontslag na den slag bij Dettingen (1743).