Gepubliceerd op 18-03-2021

Sloten

betekenis & definitie

zijn inrichtingen aan deuren, laden enz., waarbij het openen of sluiten derzelve afhankelijk gemaakt is van eenen passenden sleutel. Reeds de oude Egyptenaren maakten houten sloten van primitieve samenstelling.

Ook de opgravingen in Herculanum en Pompeji hebben tallooze bronzen sleutels en sloten aan het licht gebracht. In de 15e—17e eeuw werden in Duitschland vooral zeer vernuftige sloten vervaardigd, rijk versierd met gedreven metalen ornamentwerk. Voor eenvoudiger afsluiting gebruikte men het gewone veerslot.



Fig. 1 vertoont het loopslot. Dit bestaat uit een schoot a, die door een veer b door eene in de sluitplaat aangebrachte opening steeds naar buiten wordt gedrukt. Voor het openen dient een bos c met nokken d en f, waarvan de eerste, bij het draaien van den bos met een daarin gestoken vierkante pen, tegen een haak e van den schoot drukt en dezen terugdrijft, terwijl f tegen een veer g drukt.

Het fransche slot, fig. 2, bestaat uit een door een gat in de sluitplaat b schuivende schoot d, geleid over een vierkante aan plaat a vastgeklonken pen e. Aan den bovenrand van dezen schoot zitten drie inkepingen, 1, 2 en 3, in de middelste waarvan een klink f grijpt, die door een veer h wordt neergedrukt. De schoot staat zoo in den middelstand. Om nu het slot geheel te openen of te sluiten, moet door rechtsom- of linksomdraaien van den sleutel het aan f bevestigde stuk p door den sleutelbaard worden opgelicht, waarop deze baard, stootende tegen s, q of r, den schoot zoover verschuift dat de klink in 1 of 3 valt. Voor het geheel openen of geheel sluiten zijn dus twee omdraaiingen van den sleutel noodig. Een nokje u verhindert te verre uitschuiving, 11 zijn gaten met schroefdraad om met behulp van boutjes de (weggenomen) voorplaat aan het slot te bevestigen.

Het slot van Bramah (1788) wordt nog beschouwd als een der beste sloten voor bepaalde afsluitingen (fig. 3, 4, 5 en 6). Hier wordt door den sleutel een metalen cylinderb gedraaid, welke twee pennen dd draagt, die als tanden grijpen in de insnijdingen 1, 2, 3 en 4 van den schoot a (fig. 3). Eene spleet y hierin dient tot geleiding over een stift x. Het cylindervormige stuk b is draaibaar ingesloten door het koperen stuk a (fig. 4), dat aan de voorplaat van het slot is aangebracht, c dient als borgplaat tegen het uitvallen en grijpt in een ingedraaide groef van b, e is een centrale pen, waarop de sleutel (fig. 5 en 5a) draait, met zes insnijdingen v van ongelijke diepte en eenen baard z, die door de opening f kan glijden. In den cylinder b benevens den borgring c bevinden zich in de asrichting zes radiale gleuven waarin sluithaken 1, bestaande uit dubbelgebogen metaalstrookjes (fig. 6). Concentrisch binnen deze haken ligt een buis h h, die eene het stuk g naar boven drukkende spiraalveer bevat. Op dit stuk hangen de haken 1, zoodat zij, steeds omhoog gehouden en ingesloten door de gleuven in den cylinder en in den ring c, de draaiing van den cylinder verhinderen. Iedere sluithaak is aan den buitenkant van eene insnijding i voorzien, die zoo breed is als de dikte van ring c en zoo diep als de spleet i1 daarin. Men drukt nu met den sleutel eiken sluithaak zoo ver naar beneden, dat alle insnijdingen i juist voor de spleten i1 staan, waardoor de eersten over den binnenkant van ring c kunnen draaien en de draaiing van cylinder b mogelijk maken. De insnijdingen i zijn bij alle zes sluithaken op verschillende hoogte aangebracht, zoodat voor iederen sluithaak eene bepaalde nederdrukking noodig is, om de insnijding in normalen stand ten opzichte van c te krijgen. De reeds genoemde insnijdingen v van den sleutel stemmen in diepte nauwkeurig met deze nederdrukkingen overeen, waardoor het openen met andere sleutels onmogelijk wordt. De baard z draait nu door f den cylinder om, en deze verschuift met d d den schoot.

Het Chubb-slot, gepatenteerd in 1818, is afgebeeld in fig. 7—9, waar de voorplaat is weggenomen, a is de schoot, waarop een vierkante pen c vastgeklonken zit, die vastgehouden wordt door 4 of meer klavieren e, draaibaar om een spil b, en neergedrukt door even zoovele veeren s. Om nu den schoot te verschuiven moet ieder klavier zoo hoog opgelicht worden, dat de spleet h aan pen c gelegenheid geeft om van opening f in g te geraken of omgekeerd. Daar nu de spleten h in de klavieren op verschillende hoogte zijn ingevijld, is een sleutel noodig, fig. 9, met trapvormigen baard, waarvan de voorste lip grijpt in eene inkeping van den schoot om dezen te verschuiven. Bij verlies van den sleutel kan men gemakkelijk de klavieren verwisselen en een nieuwen sleutel maken, zoodat de eerste niet meer past.

In fig. 10 is het beginsel van Chubb toegepast op een hangslot.

Het Yale-slot, fig. 11, uit Amerika afkomstig, is een voorbeeld van een steekslot, waarbij de sleutel dus niet behoeft te worden gedraaid. In het slot zitten pennen d en c, de eerste in het vaste gedeelte van het slot, de laatste in een draaibaren cylinder e. Spiraalveeren f drukken de stiften steeds naar beneden in den gestipten stand, zoodat de cylinder e niet anders draaien kan, als wanneer de stiften zoo hoog zijn opgelicht, dat de snijdingsvlakken tusschen c c c en d d d in de rechte lijn g g liggen. Dit is mogelijk door het insteken van een bepaalden sleutel a, steeksleutel genaamd; h is een sluitplaat ter bevestiging van den cylinder, die' bij omdraaiing den schoot beweegt.

Voor brandkasten worden zeer samengestelde sloten vervaardigd, waarvan hier als voorbeeld is gekozen het Bramah-Chubb-slot, fig. 12, dat wegens zijne groote zekerheid veel gebruikt wordt. De schoot R wordt geleid in de sluitplaat A en de rechthoekige pen S, aan de achterplaat vastgeklonken. Vóór den schoot liggen, draaibaar om p, vijf klavieren N, die den aan R vastgeklonken vierkanten nok Sj vasthouden. De Bramah-cylinder Z ligt onder de klavieren N, terwijl zich onder den schoot R een verticaal beweegbare borgschuif TTT bevindt, die geleid wordt door pennen S en S2 en die voorzien is van een tand b, die zich in de insnijdingen I, II en III van den schoot R leggen en dezen in drie standen vasthouden kan. Na het insteken van den sleutel, fig. 13, worden de sluithaken van den Bramah-cylinder op den I vereischten afstand neergedrukt, om den cylinder vrij te maken, waarop deze draait en de aan den cylinder bevestigde baard a eerst de schuif T, door omhoog drukken der met T verbonden plaat g g, optilt, benevens de klavieren N. Hierop verschuift de baard a den schoot R. Door verder draaien van den sleutel en den cylinder Z. wordt door een met Z. verbonden vleugel C C de borgschuif T neergedrukt, door inwerking van de randen 1 en 3 op de hoeken 2 en 4. Behalve de schoot R slaan nog twee grendels, F en Ft, verbonden door het kruisstuk 1 \l9 naar buiten, door drukking der spiraalveeren r r. Is de schoot door 1 rechtsom draaien van den sleutel geheel ingeschoven, dan werkt bij verder doordraaien van den sleutel de baard a op den om o onderkant des draaienden hefboom h hx en opent sleutels. 3 daarmede ten slotte de grendels s eu e s, p p^ iinks0mdraaien van den sleutel veroorzaakt eerst het oplichten der klavieren, daarna het rijzen van de borgschuif TTT, waardoor tand b den schoot vrijmaakt, en- ten slotte het uitschuiven van den schoot R, die tegelijk den hefboom hht medeneemt, wat het uitslaan der grendels F Ft veroorzaakt. Deze laatste worden gewoonlijk voor dagsluiting voldoende geacht, daar zij na het wegnemen van den sleutel niet kunnen worden geopend, doch bij teruggeschoven schoot slechts één (de derde) omdraaiing van den sleutel behoeven, om te openen.

Nog moeten genoemd worden de cijfer- en lettersloten, waar de vrijmaking van den schoot afhankelijk is gemaakt van den betrekkelrjken stand van vier of meer zekeringsringen, die aan den binnenrand van insnijdingen en aan den buitenrand van cijfers of letters zijn voorzien, waarmede een bepaald woord of getal moet worden gevormd om de genoemde insnijdingen in eene rechte lijn te krijgen, voor het laten passeeren van een nok of van den baard des sleutels. Een bezwaar is, dat hiervan het getal of woord kan worden vergeten.

Door Yale is nog een slot uitgedacht, waarmee een uurwerk zoodanig is verbonden, dat het slot slechts op een bepaald uur kan worden geopend.

Voor kasten, kabinetten enz. zijn verschillende bij het dichtslaan zelfwerkende sloten geconstrueerd, die met een sleutel of kruk weer worden geopend.