kan door de gehuwde vrouw bij den rechter worden aangevraagd in de volgende gevallen:
1) wanneer de man, door een kennelijk wangedrag, de goederen der gemeenschap (zie ald.) verspilt, en het huisgezin aan ondergang blootstelt;
2) wanneer, door de wanorde en het slecht beheer zijner zaken, de waarborg voor het huwelijksgoed der vrouw, en voor hetgeen haar naar rechten toekomt, zou verloren gaan, of ook, wanneer door grof verzuim in het beheer van het huwelijksgoed, dit zou worden in gevaar gebracht. S. bij onderlinge toestemming is nietig. Deze materie is geregeld bij artt. 241—253 van het B. W.