geb. te Parijs 1848, overl. aldaar 1903, een tijdlang leerling van het conservatorium, waar hij echter niet uitmuntte; maakte zich eerst door romancen bekend en spoedig daarna door 16 operetten, als: Le serment de Mme. Grégoire, Paille d’avoine, Les cloches de Corneville (1877), Le chevalier Gaston (1879), Les voltigeurs de la XXXII (1880), La cantinière, Rip van Winkle (1882), Nell Gwynne (1884, ook als Colombine), La crémaillerie (1885), Surcouf (1887), The old guard (engelsch, Liverpool en Londen, 1887), La cocarde tricolore (1892), Panurge (1895). natuur- en wisk., geb. 1727; in 1750 predik, bij de duitsch-herv. kerk te Londen, maar keerde na weinige jaren naar zijn vaderland terug.
Hier was hij voor het onderwijs werkzaam en richtte te Haldénstein een groot opvoedingsinstituut op, dat tot grooten bloei kwam en naar het slot van Marschlins verplaatst werd. P. stierf in 1772. Na zijn dood kwam de inrichting in verval. Hij is de uitvinder van de electriseermachine met schijven, van welke hij zich reeds in 1755 bediende. Waarschijnlijk was hij een der eersten die op de gedachte kwam om waterdamp als beweegkracht voor schepen en rijtuigen aan te wenden. Met deze uitvinding ging hij naar Parijs, ten tijde van minister Choiseul, waar zij als zeer vernuftig bewonderd, doch als onuitvoerbaar aangemerkt werd.