1) Giovanni Pietro, geleerd Jezuïet, geb. 1536 te Bergamo, overl. 20 Oct. 1603 in Tivoli, bekwaamde zich in zijn vaderstad en te Rome, werd 1563 professor der welsprekendheid te Genua en 1564 secretaris der republiek, doch trad in 1565 te Rome in de orde der Jezuïeten. Hij schreef het Leven van den H.
Ignatius van Loyola (Venetië 1585), Historiarum indicarum libri XVI (Florence 1588; beste uitg. Keulen 1593), waarvoor hij de meeste bouwstoffen in Portugal verzameld had, en een niet voltooide Geschiedenis van het pontificaat van Gregorius XIII (uitgeg. door Coquelines, 2 dln., Rome 1743). Volledige uitgave zijner werken in 2 dln., Bergamo 1747.2) Scipione, markies di M., italiaansch dichter, geb. 1 Juni 1675 te Verona, overl. ald. 11 Febr. 1755, deed zijn studiën in het Jezuïetencollege te Parma en begaf zich 1698 naar Rome, waar hij door ijverige studie van de groote meesters der italiaansche poëzie, vooral van Dante, zijn smaak vormde en lid van de academie der Arcadiërs werd. In de jaren 1703 en 1704 maakte hij als vrijwilliger in het beiersche leger verschillende veldtochten in den spaanschen successieoorlog mee en vestigde zich na zijn terugkeer in Verona. Met Apostolo Zeno en Vallisnieri stichtte hij 1710 in Padua het „Giornale de’ letterati d’ Italia”, trad echter weldra uit de redactie en begaf zich naar Turijn, waar hij zich met oudheidkundige onderzoekingen bezig hield. Bekendheid met den beroemden tooneelspeler Riccoboni gaf hem aanleiding, een poging te doen tot het verheffen van het destijds diep gezonken italiaansch tooneel. Tot dit doel schreef hij zijn beroemde tragedie Merope, later het blijspel Le Cerimonie en bewerkte in zijn Tealro italiano een verzameling der beste oudere ital. tooneelstukken. Sedert 1718 hield hem bij voorkeur de geschiedenis van zijn vaderstad bezig; vrucht dezer studiën was zijn uitmuntend werk Verona illustrata. Na de voltooiing hiervan bereiise hij Provence, vertoefde 3 jaren te Parijs, waar hij theologie studeerde, ging vervolgens naar Engeland, Holland en Duitschland en vestigde zich in 1736 voorgoed in zijn vaderstad. Het aantal zijner antiquarische en andere geschriften is zeer groot. Een complete uitgave zijner werken verscheen in 21 dln. (Venetië 1790).
3) Giuseppe, ridder van M., literatuur-geschiedschrijver, geb. 27 Mei 1775 te Cles bij Trente, overl. 15 Mei 1859, studeerde te Salzr burg theologie, ontving 1798 de priesterwijding, werd 1805 professor in de ital. letterkunde aan de universiteit aldaar en was in gelijke betrekking sedert 1826 te München werkzaam. Zijn hoofdwerk is de Storia^ delta letteratura italiana (3 dln. Milaan 1825, 3de dr., 2 dln., Florence 1853).
4) Andrea, cavaliere M., italiaansch dichter, vooral beroemd als vertaler, geb. 1798 te Riva di Trento, overl. 27 Nov. 1885 te Milaan, kwam op 15-j. leeftijd naar München waar hij zich een grondige kennis van het duitsch verwierf; hij vertaalde de verschillende drama's van Schiller in het italiaansch, en deze vertaling geldt in Italië voor klassiek. Ook lyrische stukken van Schiller en Goethe vertaalde hij, alsmede werken van engelsche dichters. De verzameling'van zijn eigen gedichten (3 dln. Florence 1858—60), waaraan een verzameling: Dal Benaco (Milaan 1854) was voorafgegaan, bevat menige aanwinst voor de ital. lyriek. M. leefde in onafhankelijke positie meestal in de afzondering van zijn geboorteplaats.