Gepubliceerd op 23-02-2021

Klieren

betekenis & definitie

Glandulae, naam van een groot aantal onderling zeer verschillende organen van het menschelijk en dierlijk lichaam. Men onderscheidt ten eerste echte afscheidingsklieren en de oneigenlijke of bloed- en lymphklieren.

In de lymphklieren (zie ald.) ondergaat de uit het voedsel afkomstige chylus allerlei scheikundige veranderingen; bloedklieren noemt men een groep van grootere, aan de lymphklieren verwante organen, die de witte bloedbollen vormen en derhalve bij de bloedmaking een belangrijke functie vervullen; hiertoe behooren de milt, de schildklier, de thymusklier (zie deze onderwerpen). De echte K. zijn alle afscheidingsorganen, d. w. z. organen waarin uit het bloed een of andere bijzondere vloeistof bereid wordt, welke door een kanaal of buis wordt afgevoerd. Deze uitloozingsbuis heeft zijn monding hetzij aan de opperhuid (zweet-, talk-, melkklieren) of aan het slijmvlies dat het spijsverteringskanaal inwendig bekleedt (slijm-, speeksel-, maag- en darmsapklieren). Slechts twee K. storten haar afscheiding niet direct aan de huid of aan het slijmvlies uit, maar in een vergaarplaats of reservoir, waaruit bedoelde afscheiding zich dan van tijd tot tijd in groote hoeveelheid naar buiten uitstort. Deze twee K. zijn de lever en de nieren (zie ald.). Ten opzichte van haar bouw onderscheidt men buisvormige en trosvormige of acineuse K.

De laatste bestaan uit groepen van microscopisch kleine ronde blaasjes, bevestigd aan een steel, evenals bessen aan een tros; blaasjes en steel zijn hol; eenige zulke trossen vereenigen zich, doordat hun stelen ineenvloeien, tot een grooteren tros, een aantal zoodanige tot een nog grooteren, zoodat ten slotte alle stelen in een grooten steel, de uitloozingsbuis der klier, samenvloeien; gewoonlijk ligt de geheele klier besloten in een hulsel van bindweefsel; zoodanige trosklieren zijn de speeksel-, de slijm-, de talk- en de melk- of borstklieren (zie Borsten). De buisvormige of tubuleuse K. bestaan uit microscopisch fijne, lange buisjes, die hetzij alle afzonderlijk uitmonden (gelijk bij de maagsapklieren, de darmsapklieren, de zweetklieren), of zich onderling vereenigen en een gemeenschappelijke uitloozingsbuis hebben (nieren); bedoelde buisjes verloopen in sommige K. recht, in andere gekronkeld. Zoowel de blaasjes der trosklieren als de buisjes der buisklieren zijn bekleed met een of meer lagen van hetzij cylindrische of platte cellen, de z.g. kliercellen of het klier-epithelium, hetwelk bij de afscheiding de hoofdrol speelt. Bovendien is ieder buisje en blaasje omsponnen met een net van de fijnste adertjes. Uit het door deze adertjes heenstroomende bloed treden zekere stoffen in de epitheliumcellen, ondergaan hier scheikundige veranderingen, en komen dan in de gedaante van de soortelijke afscheiding der klier uit de blaasjes of buisjes in de uitloozingsbuis, die haar naar de plaats brengt waar zij haar functie te vervullen heeft. De werking der K. wordt beïnvloed door de klierzenuwen; deze staan niet onder de heerschappij van den wil van het individu.

< >