binnenzee of meer in West-Azië tusschen Rusland, Perzië en Turkestan, ongeveer 80 voet beneden den spiegel van den Oceaan, 7900 □ mijlen groot, van z. tot n. omtrent 200 uur lang, grootste breedte 120 uur, ofschoon de gemiddelde breedte niet boven 60 uur gaat en zelfs op sommige plaatsen niet meer dan 35 uur bedraagt. De kustlijn is onregelmatig, vooral aan de oostzijde, waar men de golven Mertooi, Mangoeschlak, Kenderlinsk, Kara-Boegos en Balkan vindt.
Tegenover de laatste, aan den westkant, ligt het schiereiland Abscheron, bekend om zijn naftabronnen. De zuidkust is bijna effen, slechts voor een deel bepaald door hooge bergen; de noordkusten zijn laag en moerassig of bestaan uit zandvlakten, die tot talrijke eilandjes verbrokkeld zijn, vooral bij de monden van de Wolga. De K. bevat veel eilandjes, vooral aan den oostkant. Het voornaamste daarvan is het bergachtige Nephtianoi of Nafta-eiland, voor de golf van Balkan, dan volgt Ogoertsjin, ten z. van het vorige, verder Koelaly en Podgornoi, voor de golf van Mangoeschlak, enz. De diepte van het water voor de kust is onbeduidend, en zelfs op eenige uren afstand van de kust is zij zelden meer dan 4 m., maar in het midden staat 36—20 m. water. Over de hoogte van den waterspiegel in vergelijking met die van de Zwarte zee en Middellandsche zee zijn de meeningen zeer uiteenloopend; volgens de meting, in 1837 onder toezicht der keizerlijke academie te St.
Petersburg verricht, ligt de waterspiegel der K. 81.4 eng. voet of bijna 25 m. onder dien der Zwarte zee, Parrot daarentegen meende, dat er slechts een zeer gering niveauverschil was tusschen beide wateren. De laatste metingen bepalen het verschil weder op 80 voet. Ook meent men, dat dit verschil steeds vermeerdert door het afnemen der K. (een merkwaardig verschijnsel, daar zij steeds een kolossale hoeveelheid water ontvangt van de rivieren Wolga. Oeral, Koema, Terek, Kur, Atrek, Jemba, Kizil-Ozen en nog andere). Naar het verhaal der Turkomannen, die eenige visschersdorpen aan den oostelijken oever bezitten, zou in de golf van Karaboga aan den oostkant van de K. een draaikolk zijn, met daarmee correspondeerende spleet in den bodem der zee, waarin het water wegzinkt, zoodat zelfs het toestroomende water van de rivieren, die er zich in ontlasten, niet bij machte zou zijn het niveau op gelijke hoogte met den Oceaan te houden. Het water dezer binnenzee is op verre na zoo zout niet als dat van den Oceaan; er houden zich veel zalmen en steuren en ook een bijzondere soort van robben in op, zoodat hier een lang niet onvoordeelige visscherij u'ordt gedreven, waarvan de opbrengst voor een groot deel naar Astrakan gaat.
Eb en vloed heeft de K. niet, maar toch is zij gevaarlijk wegens de ontzettende z.o. winden, die het water soms mijlen ver over de kuststrook heenjagen. ’s Winters is haar noordelijk deel bevroren. Behalve Astrakan, zijn Gurjew7, Krasnoi-jar, Derbend, Baku, Reschd en Balfroesch de voornaamste plaatsen aan haar kusten. Aan de Grieken en Romeinen wms de K. reeds bekend. Herodotus leidt haar naam af van de Caspii een volksstam, die haar zuidkust bewoonde.Tegenwoordig wordt de K. in verschillende richtingen druk door stoombooten bevaren.