Gepubliceerd op 17-02-2021

Glas

betekenis & definitie

een door smelting verkregen amorph mengsel van verbindingen der kiezelzuren met metaaloxyden; dit mengsel wordt bij witgloeihitte dunvloeibaar, verhardt bij afkoeling weer en kan dan doorzichtig, doorschijnend of ondoorschijnend zijn, doch kenmerkt zich steeds door een eigenaardigen glans (glasglans) aan de breukvlakten en aan de oppervlakten. Het vloeibare glas wordt bij afnemende temperatuur dikvloeibaar, taai en plastisch; deze eigenschap maakt het mogelijk hetzelve in den verwarmden toestand op de meest versch. wijze te bewerken (glasblazerij).

De scheikundige samenstelling van het G. kan sterk uiteenloopen, zonder dat het product zijn meest wezenlijke eigenschap, vervormbaarheid in verwarmden toestand, verliest. Echter is gebleken dat G., hetwelk bestand moet zijn tegen atmospherische invloeden, naast kiezelzuur als hoofdbestanddeel minstens twee metaaloxyden, en wel het oxyd van een alkalimetaal en dat van een aard-alkalimetaal, bevatten moet; het laatstgenoemde oxyd kan echter worden vervangen door loodoxyd, zinkoxyd, bismutoxyd en onder zekere omstandigheden ook door toonaarde. De scheikundige samenstelling van zoodanig glas kan bij benadering worden uitgedrukt door de formule R2ORO 6SiO3 waarin R2O ’t oxyd van een één- en ÉO dat van een tweewaardig metaal voorstelt. G. van deze samenstelling heet normaalglas. De hoeveelheid kiezelzuur kan zonder schade voor de eigenschappen slechts dan van 6 op 5 en uiterlijk 4.7 moleculen voor 2 moleculen basen worden verminderd, wanneer tevens de verhouding van de kalk tot de natron zoo wordt gewijzigd, dat op 6 moleculen natron 10 moleculen kalk komen. Hoe meer kiezelzuur een . glassoort bevat, des te grooter is haar weerstandsvermogen en te geringer haar smeltbaarheid; hetzelfde valt van het kalkgehalte op te merken.

Vervangt men de kalk door een gelijke hoeveelheid loodoxyd, dan wordt het glas veel lichter smeltbaar (flintglas), terwijl het zijn weerstandsvermogen tegen vloeistoffen behoudt. Wanneer men louter kali (of natron) met kiezelzuur versmelt, verkrijgt men een product, dat zich nog wel als glas voordoet, doch in water volkomen oplost (waterglas). In alle andere gevallen is het glas een veelvoudig silikaat, d. w. z. dat er in het product behalve het alkali (kali of natron) nog andere basen aanwezig zijn, n.l. alkalische aarden, als kalk, baryt, strontiaan, magnesia, of aarden (aluinaarde), of oxyden van ertsmetalen, als b.v. loodoxyde, bismutoxyde, thalliumoxyde, zinkoxyde, ijzeroxydule, mangaanoxydule, enz. In enkele gevallen, o. m. bij de vervaardiging van sommige voor optische doeleinden bestemde glassoorten, wordt het kiezelzuur geheel of ten deele door boorzuur vervangen; door toevoeging van boorzuur kunnen kalk-aikaliglassoorten even smeltbaar worden gemaakt als loodglas. Venetiaansch glas heeft een hoog alkaligehalte, en bevat dikwijls ook loodoxyde. De hoeveelheid van het kiezelzuur kan tegenover het metaaloxyde aanzienlijk worden verminderd, zonder schade voor het weerstandsvermogen van het glas, indien slechts tegelijkertijd aanmerkelijke hoeveelheden toonaarde en ijzeroxyde worden toegevoegd, een omstandigheid die het moge. lijk maakt allerlei steensoorten voor het bereiden van het gewone flessehenglas te gebruiken.

De meeste glassoorten bevatten een gering gehalte aan toonaarde, dat er in geraakt door de inwerking van het gesmolten mengsel op de smeltkroezen. Slecht, te alkalirijk glas wordt door water en andere vloeistoffen sterk aangetast, en het springt bij verwarming lichtelijk; zoodanig slecht glas wordt door behandeling met een oplossing van tetrajoodfluorescine in ether roodgekleurd (proef van Mylius). Goed glas bezit daarentegen een uitermate groot weerstandsvermogen; zoo geeft het fijnste stof van een naar de normale formule samengesteld glas in 24 uren aan verdund zoutzuur niet meer dan 0.3 % van zÜn gewicht af. Het G. heeft velerlei eigenaardige eigenschappen; alle glassoorten zijn bij gewone temperatuur hard en broos, bezitten den bovenbedoelden glasglans, en zijn slechte electriciteitsgeleiders; bij hoogere temperatuur (reeds bij 300° C.) geleidt G. echter de electriciteit gelijk een leider tweede klasse, onder scheikundige ontleding. Met uitzondering van het waterglas bieden alle G.-soorten weerstand aan de werking van lucht en water; ook zijn zij in meerdere of mindere mate bestand tegen den invloed van de meest gebruikelijke zuren en van basisch reageerende vloeistoffen. Het G. kan zijn doorzichtig (eigenlijk glas), doorschijnend of ondoorzichtig (email), gekleurd of kleurloos.

De doorzichtigheid en onveranderlijkheid door scheikundige werkingen zijn de belangrijkste voordeelige eigenschappen van het G., welke tot het veelzijdig gebruik van dit artikel aanleiding hebben gegeven. De breekbaarheid en broosheid zijn nadeelige eigenschappen, die echter met de natuur van het glas ten nauwste verbonden en daarom onvermijdelijk zijn. Een van de wezenlijkste eigenschappen van het G. is, dat het altijd in den amorphen toestand verkeert. Wanneer het amorphisme van deze stof ophoudt, d. w. z. wanneer zij in den kristallijnen toestand overgaat, dan houdt zij tevens op G. te zijn. De amorphe toestand is een gevolg van de gecompliceerde scheikundige samenstelling van het G. De enkelvoudige silikaten vertoonen n.l. het streven om, wanneer zij amorph zijn, den kristalvorm aan te nemen en zijn reeds daarom niet geschikt voor de G.-fabrikage.

Wegens deze eigenaardige structuur is het G. niet op een regelmatige wijze splijtbaar. De stukken G. hebben scherpe kanten en hoeken; in alle richtingen neemt men bij het breken van ’t G. niet anders dan schelpachtige breukvlakten waar. Ofschoon de dikke stukken G. broos zijn, vertoont het G., wanneer het in den vorm van dunne plaatjes of draden is gebracht, een groote elasticiteit en buigzaamheid; om die reden worden de G.-draden als spinstof gebruikt. Naar gelang van, de samenstelling varieert het soortelijk gewicht bij kalkglassoorten tusschen 2.4 tot 2.8 en bij loodglas tusschen 3 en 4.9; O. Schott te Jena is erin geslaagd G. van 6.33 te vervaardigen. De brekingsindex voor de Fraunhofersche D-lijn ligt bij crownglas tusschen 1.51 en 1.60, bij flintglas tusschen 1.55 en 1.96.

De kubieke uitzettingscoëfficient is blijkens nieuwere onderzoekingen bij alkalirijke glassoorten veel aanzienlijker dan bij alkaliarme en beweegt zich tusschen de grenzen 0.0000137 en 0.0000337. Bij het voor wetenschappelijke doeleinden gebezigde z.g. Verbundglas van O. Schott is van de verschillen in de uitzettingscoëfficienten een vernuftig gebruik gemaakt. Kleurloos glas is diathermaan. Glas dat in hooge mate bestand moet zijn tegen temperatuursveranderingen, moet bij de fabrikage langzaam en gelijkmatig worden afgekoeld; wordt glas snel afgekoeld, dan springt het gewoonlijk of er treden spanningen in, die een ontploffingachtig bersten en uiteenspatten der geheele massa bij de minste beschadiging der oppervlakten kunnen bewerken.

Koelt men het echter snel af onder inachtneming van zekere voorzorgsmaatregelen, dan ontstaat een zeer vast, elastisch glas, bekend onder den naam hardglas. Wordt glas langen tijd blootgesteld aan een temperatuur die het weekworden ervan nabijkomt, dan verandert het in een witte, ondoorzichtige massa (Réaumursch porcelein).

Fabrikage. Het mengsel der voor de bereiding van glas benoodigde grondstoffen heet glasmengsel, de stof die daaruit door smelting ontstaat glasmassa of glasspecie. De grondstoffen die het meest gebruikt worden zijn: kiezelzuur, boorzuur, kali, natron, kalk, loodoxyde, zinkoxyde, bismutoxyde en oud glas (glasscherven). Het kiezelzuur, dat als zoodanig of in verbinding met water in het bergkristal, in het kwarts en in sommige soorten van zand voorkomt, wordt in verbinding met basen in een nog veel grooter aantal delfstoffen aangetroffen. In den regel maakt men bij de bereiding van ’t glas gebruik van kwartszand of van vuursteen. Voor glassoorten van goede kwaliteit is het noodig zand te gebruiken, dat zoo weinig mogelijk ijzer bevat.

In den regel wordt het zand vóór het gebruik uitgegloeid, daardoor wordt het zoo broos, dat het zonder groote moeite gemalen kan worden en ook gemakkelijker smelt. Soms moet het zand geslibd worden, om daaruit klei, humus en dergelijke stoffen te verwijderen. Voor ordinaire glassoorten, bij welke het minder op de zuiverheid van kleur aankomt, is het voordeeliger het zand in onzuiveren dan in zuiveren toestand te bezigen, daar het zand, wanneer het klei, mergel of leem bevat, vrij gemakkelijk smelt; terwijl het in zuiveren toestand onsmeltbaar is, en alleen door toevoeging van andere lichamen in een smeltbare verbinding kan worden opgenomen. Men gebruikt derhalve bij de fabrikage van flesschenglas niet zelden mergel of leem in plaats van zand, daar deze lichamen niet alleen kiezelzuur, maar ook nog een aanzienlijke hoeveelheid aluinaarde aan de glasmassa leveren. Bij de bereiding van sommige glassoorten wordt het kiezelzuur ten deele door boorzuur vervangen. Dit lichaam bevordert de smeltbaarheid van het mengsel, doet het glas een sterkeren glans verkrijgen en is een uitmuntend middel tegen het ontglazen, d. i. tegen het kristallijn worden van de amorphe massa.

In den regel wordt het boorzuur in den vorm van borax (natrium-biboraat) aan het glasmengsel toegevoegd. Zeer verschillende verbindingen van kali en natron zijn voor de glasfabrikatie geschikt; de kali wordt echter meestal in den vorm van potasch, de natron gewoonlijk in dien van soda of glauberzout aangewend. Indien de aard van de verlangde glassoort zulks toelaat, geeft men aan de gecalcineerde soda de voorkeur boven de potasch. De natrium-verbindingen zijn n.l. goedkooper dan de overeenkomstige kalium-verbindingen; bovendien heeft het natrium een kleiner atoomgewicht dan het kalium, zoodat het een grooter hoeveelheid kiezelzuur in een silikaat veranderen kan. In den laatsten tijd gebruikt men bij de vervaardiging van kleurloos glas glauberzout als natron-leverende grondstof; in dat geval moet men aan het glasmengsel kool toevoegen, waardoor het glauberzout tot zwaveligzure natron gereduceerd wordt, onder vorming van kooloxyde. De zwaveligzure natron wordt vervolgens zeer gemakkelijk door het kiezelzuur ontleed, waarbij kiezelzure natron ontstaat en zwaveligzuur vrij wordt.

De kalkverbinding moet, om als grondstof voor de glasfabrikage te kunnen dienen, zoo weinig mogelijk ijzer bevatten. Als zoodanig gebruikt men marmer of krijt, hetzij in den vorm, waarin deze mineralen in de natuur voorkomen, d. L zonder ze vooraf te branden en fijn te maken, of, nadat zij van te voren gebrand en door het blusschen tot poeder uiteengevallen zijn. In den regel worden de genoemde, uit koolzure kalk bestaande mineralen in den eerstgenoemden vorm, d. i. ongebrand (als fijn gestampten kalksteen of geslibd krijt), gebezigd. Op 100 gewichtsdeelen zand neemt men gewoonlijk 20 gewichtsdeelen kalksteen. In eenige Boheemsche fabrieken wordt de kalk in nog doelmatiger vorm, n.l. als kiezelzure kalk (wollastoniet) gebruikt.

De kalk kan ook vervangen worden door strontiaan of baryt, die als strontianiet (strontium-carbonaat) en als witheriet (baryum-carbonaat) aan het glasmengsel toegevoegd worden. Bij de fabrikage van sommige glassoorten wordt het vloeispaat (fluorcalcium) als grondstof gebezigd, in plaats van andere calciumverbindingen. Het loodoxyde wordt in de meeste gevallen in den vorm van menie aan het glasmengsel toegevoegd. Deze verbinding dient in dit geval voor twee verschillende doeleinden: zij kan n.l. loodoxyde aan de glasmassa leveren en bovendien, omdat zij aan het glasmengsel zuurstof afstaat, en daarbij tot loodoxyde gereduceerd wordt, een zuiverenden invloed uitoefenen. Het loodoxyde doet het glas (loodglas) een hooger soortelijk gewicht en een sterker lichtbrekend vermogen verkrijgen. Het loodglas is bovendien zachter dan de loodvrije glassoorten en kan gemakkelijker geslepen worden.

Het heeft een lichte, geelachtige tint en tast de kroezen, waarin het gesmolten wordt, zeer sterk aan. De menie mag geen koperoxyde bevatten, omdat het glas daardoor een groene kleur zou verkrijgen; zij moet vrij zijn van tinoxyde, omdat het glas daardoor melkachtig en ondoorzichtig zou worden. Het loodwit zou even goed als de menie voor de fabrikage van het loodglas kunnen dienen, indien het niet, gelijk dikwijls het geval is, met zwaarspaat (baryumsulfaat) vervalscht was. Het zinkoxyde wordt altijd in den vorm van zinkwit aan het glasmengsel toegevoegd. Als het onverschillig is, welke kleur het zinkglas zal verkrijgen, kan men het bereiden door zand, glauberzout en zinkblende samen te smelten. Het bismutoxyde wordt slechts in geringe hoeveelheid voor de bereiding van sommige glassoorten voor optisch gebruik gebezigd; het kan als bismutoxyde of als bismutnitraat aan het glasmengsel toegevoegd worden.

Sommige in de natuur voorkomende silikaten vertoonen in hunne scheikundige samenstelling zooveel overeenkomst met het flesschenglas, dat zij na vermenging met sommige stoffen een goed glasmengsel leveren. Dit is o. a. het geval met veldspaat, peksteen, puimsteen, klinksteen (phonoliet), amphibool, bazalt en vele lavasoorten. Bovendien worden ook verscheidene hoogoven- en frischslakken als grondstoffen voor de glasfabrikage gebezigd. Sommige lavasoorten en ook het bazalt kunnen, zonder dat het noodig is aan deze mineralen andere lichamen toe te voegen, door smelting in glas veranderd worden. De gemakkelijk smeltbare kleisoorten, de ijzer- en kalkhoudende leem- en mergelsoorten kunnen eveneens als grondstoffen voor de bereiding van het flesschenglas dienen.

Bij de fabrikage van kleurloos glas heeft men behalve de genoemde materialen dikwijls ook nog sommige ontkleuringsmiddelen noodig; deze hebben de bedoelde eigenschap ten deele aan een scheikundige werking, aan het vermogen om zuurstof af te staan, te danken; ten deele echter ook hieraan, dat zij aan de glasmassa een kleur mededeelen, welke complementair is van die, welke de bedoelde glassoort reeds bezat, en die dus daarmede wit vormt. De bruinsteen (glasmakerszeep), het arsenigzuur, het salpeter, en de menie worden voor dit doel gebruikt.

De bovengenoemde grondstoffen worden nooit zonder eenig ander toevoegsel versmolten, maar alleen, nadat zij met ongeveer een derde gedeelte van hun gewicht aan oud glas (glasscherven) vermengd zijn. Wegens de groote zorg, die aan het bijeenzoeken van oud glas besteed wordt, gaat er slechts een geringe hoeveelheid van deze stof verloren. De glasfabrikant heeft dus eigenlijk niets anders te doen, dan aan de glasscherven een anderen vorm te geven. Daar echter bij elke omsmelting van de glasscherven een gedeelte van het daarin voorkomend alkali door vervluchtiging verloren gaat, is het noodig bij elke versmelting een zekere hoeveelheid alkali aan het oud glas toe te voegen.

De bestanddeelen van het glasmengsel worden, voor de betere soorten na voorafgegane reiniging en verpoedering, in een zekere verhouding gedaan in glaskroezen of glaspotten, waarin het smelten plaats heeft. Deze kroezen of potten zijn van moeilijk smeltbare klei en van fijngestampten vuurvasten chamottesteen vervaardigd, gewoonlijk 6 tot 7 decimeter hoog met 7—10 centimeter dikke wanden, en van verschillenden vorm. Wanneer hout of gas wordt gestookt, geeft men aan de glaspotten de gedaante van een afgeknotten kegel, zoodat zij den vorm hebben van een emmer; bij het stoken met steenkool worden bedekte kroezen gebruikt; deze zijn van boven met een kap overdekt en zijn terzijde van een hals voorzien, met een opening, die tegen den binnenwand van het venster of de werkopening van den smeltoven aansluit. Deze laatste, waarin het glasmengsel gesmolten, in glasmassa veranderd wordt, waardoor het geschikt wordt om tot allerlei voorwerpen te worden verwerkt, moet weerstand kunnen bieden aan zeer hooge temperaturen en daarom van vuurvaste materialen gemaakt zijn. Als bouwstof voor glasovens bezigt men een mengsel van witte klei met een gelijke hoeveelheid gebrande, fijngemaakte en gezeefde klei. In eiken glasoven is plaats voor 6—10 glaskroezen. Deze toestellen moeten alle aan dezelfde temperatuur worden blootgesteld; daarom zijn de smeltovens staande vlamovens, d. i. ovens wier smeltpunt boven hun vuurhaard is geplaatst.

Wanneer de oven tot op de vereischte temperatuur verwarmd is, wordt een zekere hoeveelheid glasmengsel in elk van de kroezen gedaan om te smelten; dit wordt drie- of viermaal herhaald, n.l. totdat de kroezen gevuld (geladen) zijn. Het smelten begint, reeds spoedig na het inbrengen van het mengsel in de kroezen, met het weekworden en smelten van de alkaliverbindingen; de soda en potasch worden vloeibaar en werken op het kiezelzuur in; onder ontwijking van koolzuur vormen zich allereerst alkalirijke silikaten (Na3 C03 + Si02 = Na2 Si03 + C02), die dan bij hoogere hitte, met de kalk van het mengsel vereenigd, oplossend op het overschot van het doorgaans in den vorm van zand voorhanden kiezelzuur inwerken, onder vorming van zure dubbelsilikaten. Bevat het mengsel glauberzout en kool inplaats van soda, dan werkt de kool allereerst reduceerend op het natriumsulfaat (glauberzout) in (Na2 S04 -+C = Na2 S03 + CO) onder vorming van natriumsulfiet; dit laatste werkt bij hoogere temperatuur weer op het kiezelzuur, onder vorming van natriumsilikaat en onder ontwijking van zwavelig zuur (Na2 S03 + Si02 = Na2 Si 03 -f S02), terwijl het verdere proces is als voren. Wordt teveel kool toegevoegd dan vormt zich zwavelnatrium, dat het glas een onfraaie geelachtige kleur mededeelt.

Het glasmengsel wordt bij gelijkmatige verhitting tot op een zeer hooge temperatuur (scherp- of heetstoken) vloeibaar; het kiezelzuur verbindt zich met de bijgevoegde basen (kali, natron, kalk, aluinaarde, loodoxyde) en levert daardoor glas; de stoffen die zich niet met het kiezelzuur of met een der overige bestanddeelen van het mengsel verbinden, evenals die welke daarmede geen smeltbare stof vormen, stijgen als schuim naar de oppervlakte van de gesmolten massa en worden als onzuiverheden met een ijzeren lepel afgeschept. Wanneer het mengsel volkomen vloeibaar is geworden, begint men de alsnu verkregen massa te raffineeren, te louteren, hetgeen hierin bestaat dat men haar nog eenigen tijd houdt op de temperatuur waarbij zij dunvloeibaar is; de ongesmolten deeltjes zinken dan op den bodem van den pot en aan de oppervlakte verschijnen en ontwijken luchtbellen. Op het louteren volgt het koudstoken, waarbij men de temperatuur van den oven geleidelijk doet dalen, totdat het glas taai genoeg geworden is om er door blazen of op een andere wijze den verlangden vorm aan te kunnen geven. Het glas moet zoolang op die lagere temperatuur gehouden worden, totdat de kroezen leeg zijn.

De glassoorten laten zich naar hun samenstelling, naar de wijze waarop zij bereid zijn en naar het doel waarvoor zij dienen moeten, indeelen als volgt:

A. Loodvrije glassoorten
1) Holglas, alle glassoorten die aan de pijp afgewerkt worden en geen loodoxyde bevatten:
a) donkerkleurig holglas, een product uit ongezuiverde grondstoffen, flesschenglas, bouteilleglas;
b) halfwit holglas, vooral voor medicijnfleschjes, een goedkoope glassoort;
c) wit holglas, met zeer gering ijzergehalte en uit gezuiverde grondstoffen; hiertoe behooren verschillende soorten van kroonglas (niet het engelsche), alsook het boheemsche holglas of boheemsch kristalglas;
2) schijf- en vensterglas (tafelglas, engelsch kroonglas), onderscheidt zich van holglas door de wijze waarop het bereid wordt, is doorgaans ook iets lichter smeltbaar;
3) spiegelglas, zie ald., bereid uit uiterst zorgvuldig gezuiverde grondstoffen.
B. Loodhoudende glassoorten.
1) Flintglas, loodkalisilikaat;
2) kristalglas, met nog hooger loodgehalte dan het flintglas;
3) strass, zie ald.
C. Ondoorzichtige glassoorten (opaalglas, albastglas, melkglas, emailglas).
D. Geperst glas.
E. Luxe- en gekleurde glassoorten voor de kunstindustrie.
F. Glas voor wetenschappelijke doeleinden.
G. Waterglas.

Tegenwoordig kan men de glasmassa in drieërlei toestand verder bewerken, vorm geven:

1) in ten volle gestolden en verharden toestand (snijden en slijpen); deze bewerking is het verkieslijkst voor optische glazen, kunstmatige edelgesteenten, steen-imitaties van glas;
2) in dikvloeibaren toestand (blazen), toegepast bij het meeste hol- en tafelglas;
3) in dunvloeibaren toestand (gieten voor spiegelglas, persen voor geperst glas).

Holglas noemt men in het algemeen alle holle glazen voorwerpen waarin vloeistoffen bewaard kunnen worden. Gewoonlijk gebruikt men hiervoor gewoon groen glas (flesschenglas, bouteilleglas), dat meer of minder donker gekleurd en meer of minder zuiver kan zijn; behalve flesschen maakt men er ook retorten, kolven en dergelijke van. De fabrikage van flesschen is de eigenlijke hoofdtak der geheele glasindrustrie en heeft veelal plaats in uitsluitend daarvoor ingerichte fabrieken. Het glasmengsel voor gewoon flesschenglas bestaat uit zand, potasch of soda, zeepziedersasch, houtasch, glauberzout, keukenzout, afval uit gasfabrieken, . kalk, leem, slakken, bazalt en andere veldspaathoudende steensoorten. De minst ijzerhoudende grondstoffen worden voor het vervaardigen van medicijn- en dergelijke fleschjes, en de nog zuiverder materialen voor de fabrikage van wit holglas gebezigd. Ofschoon het voor flesschenglas niet noodig is zooveel zorg te dragen voor de goede keuze der grondstoffen als bij de fijnere glassoorten, moeten zij toch ook, om een bruikbaar product te leveren, dat tegen de drukking van mousseerende vloeistoffen en de inwerking van zuren bestand is, met overleg worden gekozen. Verder moet eveneens aan het smelten de noodige zorg worden besteed, terwijl bovendien de verkregen glasmassa op behoorlijke wijze verwerkt en het voltooide voorwerp langzaam afgekoeld moet worden.

Tafelglas noemt men al zoodanig glas dat den vorm heeft van platte stukken; het wordt hoofdzakelijk gebruikt als vensterglas; soms komt het in samenstelling vrijwel overeen met halfgroen flesschenglas, soms is het fijner en witter (helderder) van kleur. De beste soort van tafelglas wordt alleen voor het vervaardigen van zeer groote of bijzonder dikke schijven gebruikt, het halfgroene meer voor gewoon, dun vensterglas, dat geen zuiver witte kleur behoeft te hebben. Bij de fabrikage van gewoon vensterglas is de goedkoopheid van het produkt een eerste vereischte; om die reden worden voor dit doel ongezuiverde grondstoffen gebezigd, zooals: ruwe potasch en ruwe soda, houtasch, de pansteen der zoutketen, glauberzout en gewoon zand. Aan het glasmengsel wordt, al naar de voorraad groot of klein is, een meer of minder groote hoeveelheid oud glas toegevoegd. Als vrij algemeen doorgaanden regel kan men aannemen, dat het vensterglas tegenwoordig in de meeste fabrieken bereid wordt door het samensmelten van 100 deelen zand, 30 a 40 deelen gezuiverde, gecalcineerde soda en 30 a 40 deelen koolzure kalk. De soda wordt dikwijls door een equivalente hoeveelheid glauberzout vervangen; in dat geval is het noodig, bovendien nog een zekere hoeveelheid koolpoeder aan het glasmengsel toe te voegen.

Het voornaamste stuk gereedschap, dat door den glasblazer bij de fabrikage van holglas en tafelglas gebruikt wordt, is de blaaspijp of pijp, een holle, ijzeren buis van 12 a 16 decimeter lengte, ongeveer 21/2 centimeter dikte en nagenoeg 6 millimeter wijdte. Het mondstuk van die pijp moet zeer glad afgevijld zijn, opdat het zonder moeite tusschen de lippen omgedraaid zal kunnen worden. Aan het andere einde is de pijp van een verdikking (de knop) voorzien. Een holle, houten cilinder, die een lengte van 3 a 5 decimeters heeft en rondom de ijzeren pijp geschoven is, dient als handvatsel, wanneer de metalen pijp te heet wordt.

Het tafelglas kan door gieten of door blazen verkregen worden; het geblazen tafelglas wordt meer bepaaldelijk tafelglas genoemd, terwijl men aan het gegoten tafelglas den naam van spiegelglas heeft gegeven. Van het eigenlijk tafelglas onderscheidt men, naar de wijze waarop het vervaardigd wordt, twee soorten, n.l.: het maanglas of kroonglas en het gestrekt tafelglas of cilinderglas. Het maanglas is de oudste soort; het dankt zijn naam aan den eigenaardigen vorm der stukken, die in den handel voorkomen. Bij de fabrikage van kroonglas verkrijgt men n.l. een groote schijf, welker dikte van den omtrek tot aan het middelpunt derwijze toeneemt, dat de schijf in het middelpunt en in de onmiddellijke nabijheid daarvan een dikte van 15 centimeter heeft. Deze verdikking (glasknoop, glaskern, ossenoog) is niet geschikt om als vensterglas te worden gebruikt. Het dunne glas, dat er omheen gelegen is, wordt er van afgesneden in den vorm van segmenten, die kleiner zijn dan de halve schijf, en door hun vorm op een halve maan gelijken.

Het kroonglas wordt op de volgende wijze vervaardigd: de arbeider steekt de pijp in den glaskroes en draait haar voortdurend rond, totdat zich rondom den knop een zekere hoeveelheid glasmassa heeft afgezet; hij neemt de pijp er vervolgens uit, geeft haar een horizontalen stand en draait haar met de daaraan hangende bolvormige massa gesmolten en strooperig-vloeibaar glas heen en weer, totdat de glasklomp een ongeveer cilindervormige gedaante verkregen heeft; tevens blaast hij een weinig in de buis, zoodat er in de omgeving van den knop een kleine holte in den glasklomp ontstaat; dit geschiedt hoofdzakelijk om verstopping van de opening der pijp te voorkomen. Daarna wordt de pijp nogmaals in den glaspot gedompeld en opnieuw rondgedraaid; deze bewerking wordt nog eenige malen herhaald. Het gewicht van de glasmassa die alsdan aan de pijp hangt bedraagt 5—7 kilogram. Door blazen, ronddraaien en herhaalde verwarming wordt nu aan den klomp een bolvormige gedaante gegeven. Nadat men dezen bol een weinig heeft laten afkoelen, wordt hij in het zeer groote venster van den uitloopoven voor het vuur gehouden, en tegelijk met de pijp met groote snelheid rondgedraaid. Door de middelpuntvliedende kracht verdwijnt de bolvormige gedaante en wordt de naar het vuur toegekeerde zijde van den bol, welks middellijn tevens aanmerkelijk grooter wordt, sterk afgeplat.

Alsnu wordt de pijp uit den oven genomen en in een horizontalen stand geplaatst. In het midden van de platte oppervlakte die zich gevormd heeft wordt een punteerijzer gehouden, dat vooraf gedompeld is in glas dat week is, waardoor het zich aan die platte oppervlakte vasthecht; de glasmassa wordt nu nogmaals voor de werkopening van den uitloopoven gebracht en met groote snelheid rondgedraaid, totdat zij de boven omschreven schijfvormige gedaante heeft aangenomen.

Het cilinder- of gestrekte glas wordt vervaardigd door een aan de blaaspijp gevormde cilindervormige glasmassa open te snijden of te doen openbarsten en vervolgens tot een vlakke plaat uit te strijken of te strekken. Het vormen van bedoelde cilinders is een van de moeilijks te bewerkingen der glasfabrikage. Het heeft plaats op de volgende wijze. Nadat de glasmassa in de kroes gelouterd en taai genoeg geworden is om te worden verwerkt, verwarmt de arbeider den knop van de blaaspijp, neemt daarmee een zekere hoeveelheid glasmassa uit den kroes, en draait de pijp in horizontalen stand zoolang rond tot het glas niet vloeibaar genoeg meer is om van de pijp af te druppelen; intusschen wordt ook een weinig in de pijp geblazen, om, voor de monding een kleine holte te doen ontstaan en te verhinderen dat het glas bij het stollen de opening van de pijp verstopt. Daarna neemt de arbeider opnieuw eenig glas uit den kroes en laat dit op dezelfde wijze bekoelen. Dit wordt zoo vaak herhaald, totdat de glasmassa die voor één cilinder noodig is, zich aan het uiteinde van de pijp bevindt.

Alsnu moet de kleine holte vóór de monding van de pijp zoo sterk verwijd worden, dat het rondom den knop zittend gedeelte van de I glasmassa den vorm verkrijgt van den hals van een flesch, terwijl in de overige glasmassa een holte ontstaan moet, die even wijd is als de verlangde cilinder. Daartoe plaatst de arbeider het uiteinde van de pijp met de daaraan hangende, reeds eenigermate bekoelde glasmassa in het venster van den glasoven en draait de pijp onophoudelijk rond. Zoodra het glas warm genoeg geworden is, neemt de arbeider de pijp uit het venster en geeft haar schielijk een vertikalen stand. Hij blaast in de pijp en beweegt haar vervolgens als een slinger in een vertikaal vlak heen en weder. Zoo ontstaat een holle cilinder, die van boven van een hals is voorzien en van onderen nog door een halfbolvormig gedeelte gesloten is. Eindelijk moet de cilinder geopend worden.

Te dien einde blaast de arbeider met kracht in de pijp en sluit het mondstuk met den duim, zoodat de lucht, die in den cilinder samengeperst is, niet ontsnappen kan. Vervolgens wordt het halfbolvormig gedeelte van den cilinder in den oven gehouden. De lucht, die daarin opgesloten is, zet zich uit en verwijdt het voorste gedeelte van den cilinder tot een dunne blaas, die eindelijk met een kleinen knal openbarst, terwijl de daardoor ontstane randen op zijde wijken en afsmelten. De arbeider geeft nu aan de pijp weder een horizontalen stand en draait haar schielijk rond; de randen der opening zullen door de middelpuntvliedende kracht nog verder uiteen wijken en weldra in het cilindervlak gelegen zijn. Om de glazen flesch, die nu van bodem beroofd is, in een cilinder met twee open uiteinden te veranderen, plaatst men de pijp in horizontale richting, draait haar rond en raakt tevens een cirkelomtrek in de nabijheid van den hals met een vochtig metalen voorwerp aan. Het openen van den cilinder in de lengterichting heeft plaats met behulp van een ijzeren voorwerp, welks scherpen kant door den arbeider eenige malen achtereen langs een en dezelfde rechte lijn van de binnenste oppervlakte van den cilinder heen en weder wordt bewogen.

Wanneer nu een van de uiteinden van deze lijn met een puntigen steen gekrast en daarna bevochtigd wordt, zal de cilinder volgens deze lijn van het eene uiteinde tot het andere openbarsten. Nadat een groot aantal cilinders op deze wijze geopend zijn, worden zij in den strek- of strijkoven in vlakke platen veranderd. Daartoe plaatst de arbeider den cilinder op een vlakke onderlaag (de strijkvloer) met den barst naar boven gericht; de randen beginnen dan reeds uiteen te wijken tengevolge van de hooge temperatuur, waaraan het glas blootgesteld is; het strekken wordt met een houten gereedschap (strijkhout) verder voortgezet. De platen worden, na volkomen vlak te zijn gemaakt, op het in den koeloven liggend gedeelte van den strijkvloer schuins geplaatst, en blijven daar, totdat zij volkomen afgekoeld zijn. Dit afkoelen moet langzaam plaats hebben, daar anders de glazen voorwerpen door hun groote broosheid volkomen onbruikbaar zouden zijn.

Spiegelglas wordt geblazen of gegoten. De vervaardiging van het geblazen spiegelglas heeft op dezelfde wijze plaats als die van het gestrekte tafelglas. Het glasmengsel moet uit zeer zuivere grondstoffen bestaan, die met groote zorgvuldigheid gezuiverd en voorbereid geworden zijn. Voor ’t overige is dit mengsel gelijk aan dat, hetwelk voor de bereiding van zuiver wit (helder) vensterglas wordt gebruikt. Het beleggen of verfoeliën van de glasplaten geschiedt evenals bij de gegoten spiegels. De glassoort, die voor het vervaardigen van de gegoten spiegels dient, is loodvrij natronkalk-glas, dat uit de zuiverste grondstoffen bereid is.

Nadat het glasmengsel gesmolten en de glasmassa gelouterd is, wordt de gietbak met een kraan uit den oven genomen en met datzelfde toestel boven de giettafel gebracht. Deze is bedekt met een massieve metalen plaat, de gietplaat, waarop de spiegels gegoten worden. In de fransche spiegelglasfabrieken bestaat deze plaat uit één volkomen effen en gepolijst stuk brons of koper. In Engeland vervaardigt men haar van gietijzer. De dikte van den spiegel wordt bepaald door koperen linialen of staven, die even lang zijn als de tafel. Deze linialen worden onmiddellijk vóór het gieten op de tafel geplaatst en al naar de afmetingen, die men aan den spiegel wenscht te geven, meer of minder ver van elkander af gelegd.

De wals, waardoor de glasmassa over de tafel wordt uitgebreid, is van brons of van gietijzer vervaardigd, hol of massief en glad afgedraaid. De giettafel is onmiddellijk vóór de opening van den verwarmden koeloven geplaatst; zoodra de glasplaat zoover afgekoeld is, dat zij niet meer buigt, wordt zij in dien oven geschoven om langzaam af te koelen. Daarna worden de stukken spiegelglas in het snijvertrek gebracht, waar de onregelmatige randen er afgesneden worden. De gegoten spiegels zijn nu wel aan den benedenkant, die met de gietplaat in aanraking is geweest, vrij vlak en glad; de bovenkant, waarover de wals heengegaan is, vertoont echter altijd golfsgewijs geplaatste oneffenheden. Om die reden moeten de spiegels aan beide kanten geslepen en gepolijst worden. Hiertoe zijn de vier volgende bewerkingen noodig: het grofslijpen, het klaarslijpen, het fijnslijpen en het polijsten.

De drie eerstgenoemde bewerkingen hebben plaats, door twee platen spiegelglas met het noodige slijpmateriaal er tusschen over elkander te wrijven. De onderste en grootste spiegel wordt met gips aan een houten of steenen tafel bevestigd; de bovenste en kleinste plaat is bevestigd aan een met gewichten bezwaarden bak. De beide platen zijn met elkander in aanraking, er wordt een weinig geslibd zand tusschen gebracht en daar water op gedruppeld. Door een machine laat men de bovenste plaat in alle richtingen slijpende over de onderste heen en weder bewegen. Als de platen tot op de bodems der diepste oneffenheden afgeslepen zijn en hunne oppervlakte dus nagenoeg plat geworden is, moet men ze omkeeren, om ze aan de andere zijde te slijpen. Door de beide volgende bewerkingen verkrijgen de spiegels aan hunne oppervlakte dien hoogen graad van gladheid, zonder welke het polijsten onmogelijk zou zijn.

Zij moeten met zeer veel zorg plaats hebben en worden daarom het best door handenarbeid verricht. Het polijsten heeft plaats door den spiegel zoowel als het wrijftoestel in beweging te brengen, en dit volgens richtingen die loodrecht aan elkander zijn. Als slijpmateriaal bezigt men engelsch rood en water. Door het slijpen verliezen de stukken spiegelglas gemiddeld de helft van hun dikte en bijgevolg ook van hun gewicht. Na het polijsten worden de glasplaten waarvan men spiegels wil maken met foelie belegd (zie Spiegel).

De gewone groene bier-, wijn- en dergelijke flesschen, het hoofdproduct der holglasfabrikage, worden vervaardigd op de volgende wijze. Nadat de arbeider met den knop van de blaaspijp de noodige hoeveelheid glas uit den kroes heeft opgenomen, wordt de pijp met het uiteinde in de werkopening van den oven geplaatst, teneinde het glas behoorlijk warm te doen worden; de massa wordt intusschen nu eens rechts, dan weer linksom gedraaid, om te voorkomen dat het glas zich aan de eene zijde ophoopt. Wanneer het glas heet genoeg is, wordt de pijp uit den oven genomen en in een loodrechten stand gebracht. De arbeider verwijdt den buik van de oorspronkelijk peervormige glasmassa, door in de pijp te blazen en haar voortdurend als een slinger heen en weer te bewegen. Daarna wordt de glasmassa in den houten flesschenvorm gestoken; intusschen blaast de arbeider met kracht in de pijp. Door het blazen neemt de glasmassa hoe langer hoe meer de gedaante van den flesschenvorm aan; gelijktijdig trekt de arbeider de pijp steeds meer naar zich toe, om te maken, dat de hals van de flesch zijn vorm behoudt en allengskens in den buik van de flesch overgaat.

Daarna wordt de flesch uit den vorm genomen en de pijp eenige malen op en neder bewogen, opdat de nog eenigszins vloeibare hals langer worden en den verlangden vorm verkrijgen zal. Om aan den bodem, en aan de monding van de flesch den gewonen vorm te geven, wordt het glas nogmaals verwarmd, zoodat de bodem gloeiend wordt. Intusschen verwarmt een ander arbeider een ijzeren staafje (het draadijzer), aan welks punt een weinig glasspecie hangt. Deze werkman houdt vervolgens zijn gereedschap tegen het middelpunt van den bodem der flesch aan en drukt deze onder bepaalde handgrepen gelijkmatig binnenwaarts; zoodoende ontstaat „de ziel” van de flesch. Daarna wordt de blaaspijp van den hals afgebroken; het afgebroken uiteinde van de flesch wordt verwarmd, en de randen van de opening worden met een daartoe bestemd gereedschap (het afstrijkijzer) buitenwaarts gebogen. De opening van de flesch wordt vervolgens versterkt door rondom het uiteinde van den hals een weinig glasmassa te wikkelen. Terwijl de glasblazer een andere flesch begint te maken, brengt de andere arbeider de voltooide flesch in den koeloven, en scheidt het nog in de ziel bevestigde draadijzer door een lichten tik van de flesch af.

Alle in vormen vervaardigde glazen voorwerpen, die van versierselen voorzien zijn, worden geperst of gegoten genoemd, ook dan, wanneer het blazen hierbij onmisbaar is. De van messing vervaardigde en gegraveerde vormen bestaan uit twee of meer stukken. De glazen voorwerpen met nauwen mond en diepe uitholling worden op dezelfde wijze als het gewoon holglas in deze vormen geblazen. Schaalvormige voorwerpen worden geperst, door de taaie glasmassa in de onderste helft van den vorm te plaatsen en haar met de bovenste helft krachtig samen te persen; de overtollige glasmassa ontwijkt dan door daartoe bestemde openingen of langs de zijden van den vorm. Op een dergelijke wijze worden de massieve glazen voorwerpen vervaardigd. De versierselen, die door het persen ontstaan, zijn dikwijls smaakvoller dan die, welke men door het slijpen verkrijgt en kunnen met veel minder kosten aangebracht worden; zij missen echter de scherpe hoeken en kanten, alsmede de eigenaardige, spiegelende oppervlakte der geslepen artikelen.

In den laatsten tijd heeft men deze gebreken zoeken te vermijden, doordat men, inplaats van vormen, die uit ruiten bestaande versierselen vertoonen en die het zoogenaamd „brillantslijpwerk” nabootsen, vormen bezigt, die op de in schalen geslepen glazen voorwerpen gelijken en evenals deze een gestreepte oppervlakte bezitten. In den regel heeft het glas, als het uit den vorm komt, reeds een glanzige oppervlakte; voor zoover zulks noodig is, wordt het voorkomen van het voorwerp daarna nog verfraaid door het een weinig te slijpen of te polijsten.

Waterglas is een in water oplosbaar silikaat, dat langs den drogen weg (door smelting) en langs den natten weg bereid kan worden. Men onderscheidt kali- en natronwaterglas. Het kaliwaterglas wordt bereid door 45 deelen kwartspoeder of zuiver kwartszand samen te smelten met 30 deelen potasch en 3 deelen houtskoolpoeder. Het produkt van de smelting wordt, na fijngestampt te zijn, opgelost door het in water te koken. Het natronwaterglas wordt bereid door 45 deelen kwartspoeder met 23 deelen gecalcineerde soda en 3 deelen kool te smelten. Goedkooper is de bereiding uit 100 deelen kwartspoeder, 60 deelen gecalcineerd glauberzout en 15 a 20 deelen kool.

Het natronwaterglas kan ook bereid worden door vuursteenpoeder onder een drukking van 7 a 8 atmosferen (in ijzeren ketels) in natronloog op te lossen. Het waterglas heeft in de industrie vele en zeer belangrijke toepassingen gevonden. Het allereerst is het als middel tot het voorkomen van brand gebruikt, daar het voorwerpen van hout, linnen en papier, die daarmede bedekt zijn, onverbrandbaar maakt. Het hout, dat aan weer en wind blootgesteld is, kan door het bestrijken met waterglas voor bederf bewaard en tegen de werking van zwammen en insekten beschermd worden. Een der belangrijkste eigenschappen van het waterglas is zijn verbindend vermogen; om die reden wordt het gebruikt om aan weinig samenhang bezittende stoffen dichtheid en vastheid te verschaffen, om stukken van voorwerpen aan elkander te verbinden enz. Van deze eigenschap wordt echter nog niet zooveel partij getrokken, als mogelijk zou zijn.

Het waterglas kan te dezen aanzien met lijm vergeleken worden; men zou het minerale lijm kunnen noemen. Krijt levert, wanneer het met waterglas wordt vermengd, een zeer sterk samenhangende massa, die, wanneer zij gedroogd is, bijna even hard is als marmer. Een belangrijke toepassing van het waterglas is het gebruik van die stof tot het bestrijken van steenen en van gemetselde muren, alsook tot het vervaardigen van kunstmatige steenen •en voor het bereiden van waterkalk. Ook als bindmiddel (kit) voor steen, glas en porselein kan het waterglas zeer goed gebruikt worden. Een van de merkwaardigste toepassingen van het waterglas is het bezigen van die stof voor een nieuwe wijze van muur beschildering of fresco-schilderkunst, die stereochromie genoemd wordt. Deze handelwijze is door von Kaulbach ingevoerd en ook verbeterd geworden.

Het waterglas dient daarbij als bindmiddel voor de kleurstoffen en doet ze hechten aan de voorwerpen, waarop men ze aanbrengen wil. De stereochromie is een geheel nieuwe methode van schilderen, wegens het nieuw bindmiddel, dat daarbij wordt gebezigd. Het groot belang van deze uitvinding is gelegen in den aard van de grondlaag, waarop dit schilderwerk kan worden uitgevoerd. Wegens de onveranderlijkheid van het beschilderd materiaal, kunnen dergelijke schilderstukken in alle klimaten bewaard blijven en kunnen zij weerstand bieden .aan vele invloeden, die voor de op een andere wijze vervaardigde kunstwerken (en ook voor fresco-schilderstukken) nadeelig zijn, zooals rook, zure dampen, zeer sterke temperatuursveranderingen enz. Het waterglas vereenigt de kleuren niet slechts op een mechanische wijze met de te beschilderen oppervlakte, maar treedt bovendien met deze oppervlakte en met de kleurstoffen in scheikundige verbinding. Om die reden juist verdient de stereochromie de voorkeur boven de fresco-schilderkunst, bij welke de grondlaag uit gewone kalkmortel bestaat.

Het loodhoudend kali-glas wordt gewoonlijk kristalglas of kristal geheeten. Een der recepten ter bereiding van een glasmengsel voor kristalglas, bij verhitting met steenkolen en in bedekte kroezen, luidt als volgt: zand 100 dln., potasch 300 dln., glasscherven 300 dln., menie 200 dln., bruinsteen 0.45 dln., arsenigzuur 0.60 dln. Om het glas vloeibaar te maken, wordt er een weinig salpeter aan toegevoegd, •evenwel niet in te groote hoeveelheid, daar .anders de smeltkroezen aangetast worden. Na het smelten wordt de glasmassa afgeschuimd en onmiddellijk daarna verwerkt. Het verwerken van ’t kristalglas heeft op dezelfde wijze plaats als voor het gewoon glas, doch vereischt minder voorzorgen, omdat de loodhoudende glassoort gemakkelijker smelt dan de loodvrije en niet zoo gemakkelijk haar glasachtige structuur verliest; om die reden kan zij vaker dan het gewoon glas opnieuw verwarmd worden. De voorwerpen van kristalglas worden, zoodra zij uit de handen van den .glasblazer komen, onmiddellijk in den koeloven geplaatst, en wegens de groote dikte van ’t glas zeer langzaam afgekoeld.

Het kristalglas wordt met versierselen voorzien, door het in vormen van geelkoper te persen of door het te slijpen. Wegens zijn geringe hardheid is het beter dan alle andere glassoorten geschikt om geslepen te worden. Het slijpen kan op zeer verschillende wijzen plaats hebben. De meest bekende wijzen zijn: het brillantslijpen, het schelpvormig slijpwerk, het slijpen met scherpe kanten en met rollen, het vischschubachtig slijpwerk, het schaalvormig slijpen (met holle insnijdingen), het matslijpen, het zilverglanzig slijpwerk enz.

Het vervaardigen van glas dat bruikbaar is voor wetenschappelijke doeleinden (als lenzen enz.), is, vooral wanneer groote afmetingen verlangd worden, zoo moeilijk, dat het zelfs door de meest onvermoeide en volhardende pogingen aan wetenschappelijk ontwikkelde personen nog niet gelukt is, de lenzen enz. altijd op zulk een wijze te vervaardigen, als de opticus, de mikroskopist, de sterrenkundige, de photograaf en anderen ze noodig hebben. Doorzichtigheid, hardheid, een groot lichtbrekend en kleurschiftend vermogen, welke eigenschappen het glas voor optisch gebruik zoo goed geschikt doen zijn, kunnen zonder moeite aan deze stof gegeven worden. Een andere hoogst belangrijke voorwaarde, van welke de bruikbaarheid van het glas voor het genoemd doel afhangt, n.l. een volkomen gelijkmatige samenstelling, kan echter niet zoo gemakkelijk vervuld worden. De verschillende deelen van de lens hebben niet denzelfden invloed op dé lichtstralen, wanneer zij geen gelijkmatige samenstelling hebben, al zijn zij overigens ook onberispelijk. De lichtstralen worden dan afgebracht van de richting, die men hun wenscht te geven en daardoor wordt het stuk glas onbruikbaar. Men onderscheidt twee soorten van optisch glas, n.l.: het loodhoudende (flintglas, vuursteenglas) en het loodvrije (kroonglas, crownglas).

Het flintglas bestaat voor het derde gedeelte van zijn gewicht uit loodoxyde. Hierdoor verkrijgt deze glassoort een hoog soortelijk gewicht. Door deze samenstelling komt bovendien zulk een verhouding tusschen het lichtbrekend en het kleurschiftend vermogen tot stand, dat de flintglas-lenzen, wanneer zij op een bepaalde wijze met kroonglas-lenzen vereenigd worden, de zoo belangrijke achromatische lenzencombinaties opleveren. Onlangs heeft men de aandacht gevestigd op de bruikbaarheid van het thallium-flintglas voor het vervaardigen van sommige lenzen. Niet het loodoxyde, maar de kali is in deze glassoort door thalliumoxyde vervangen. Bontemps gaat bij het vervaardigen van flintglas op de volgende wijze te werk: een glasmengsel, dat uit 200 k.g. wit zand, 200 k.g. menie en 60 k.g. gecalcineerde soda bestaat, wordt gesmolten in een kleinen smeltoven, dien men door een steenkolenvuur verhit.

Nadat de glasmassa bekoeld is, worden twee aan elkander tegenovergestelde vlakten daarvan af geslepen en gepolijst; daardoor wordt men in staat gesteld binnen in de massa de gelijkvormige stukken, die vrij zijn van gebreken, te herkennen en ze er uit te snijden. Deze stukken worden vervolgens veranderd in schijven, van welke men lenzen slijpt. Te dien einde worden zij, nadat men de scherpe kanten en hoeken er afgeslepen heeft, in een moffeloven, op een met fijn zand bestrooide schaal of op een aarden bord met hoogen rand verhit, totdat zij volkomen week geworden zijn en een schijf vormige gedaante aangenomen hebben. De tweede soort van glas, van welke men lenzen vervaardigt, het loodvrije kroonglas, wordt verkregen door het smelten van een mengsel van 120 dln. zand, 35 dln. potasch, 20 dln. soda, 15 dln. krijt en 1 deel arsenigzuur. De lenzen van flintglas hebben het grootste lichtbrekend vermogen, maar vertonnen ongelukkig tevens de belangrijkste kleurschifting. De daardoor voortgebrachte beelden bezitten derhalve altijd gekleurde randen, waardoor elke nauwkeurige waarneming verhinderd wordt.

De loodvrije lenzen (die van kroonglas) bezitten een veel geringer brekend vermogen, maar brengen daarentegen tevens een veel minder belangrijke kleurschifting teweeg. Wanneer men dus een convexe lens van flintglas met een behoorlijk gekozen concave lens van crownglas vereenigt, zal men een beeld zonder gekleurde randen verkrijgen, daar in dit geval de kleurschifting van het flintglas door die van het crownglas wordt opgeheven, zonder dat de convergentie of divergentie der lichtstralen, die door de eene lens teweeggebracht wordt, door de werking van de andere lens volkomen zal ophouden. Een dergelijke combinatie van twee lenzen wordt achromatische lens genoemd.

Gekleurd glas wordt bereid door de glasmassa met verschillende metaaloxyden saam te smelten. Hiertoe behooren de glasvloeden, smeltwaar, email en valsche edelgesteenten. Als uitgangspunt van al die producten dient een zeer helder loodglas, strass (zie ald.), hetwelk men vervaardigt door bergkristal, borax, kali en loodoxyde saam te smelten en door metaaloxyden naar willekeur te kleuren. Het meeste email bevat tinoxyde. De gekleurde glassoorten kunnen overigens onderscheiden worden in die welke door hun geheele massa heen gekleurd zijn, en die bij welke het kleurloos glas met een laagje gekleurd glas bedekt is. Ijzeroxyde doet het glas rood worden; van deze eigenschap wordt dikwijls ter bereiding van rood glas partij getrokken; het oxyde wordt in den vorm van zuiver oxyde, en ook wel in dien van bloedsteen, van oker of van roodkrijt gebezigd.

Een topaasgele kleur ontstaat door antimoonzure kali of door antimoniumglas. Chloorzilver, boorzuur zilveroxyde en zwavelzilver doen eveneens een gele kleur ontstaan. Het uraniumoxyde geeft aan het glas een groenachtig gele kleur. Een ordinaire soort van geel glas met bruinachtig roode tint wordt door ijzeroxyde verkregen. Blauw glas wordt bereid met kobaltoxyde, minder dikwijls met koperoxyde; groen glas met chroomoxyde of met koperoxyde, of eindelijk met ijzeroxydule; het violet glas wordt verkregen met een mengsel van bruinsteen en salpeter, zwart glas door toevoeging van een groote hoeveelheid ijzeroxydule.

Onder de ondoorzichtige glassoorten, ook wel in het algemeen emailglas geheeten, en bestaande uit een kleurlooze glasmassa die door tinoxyde, arsenigzuur, chloorzilver, phosphorzure kalk, vloeispaat, kryoliet of geprecipiteerde zwavelzure baryt ondoorzichtig gemaakt is, moeten vermeld: het beenglas, een melkachtig witte, eenigszins doorschijnende glassoort, die phosphorzure kalk bevat en bereid wordt door aan wit holglas 10 a 20 pCt. witgebrande beenderen toe te voegen; in plaats van deze stof is ook een overeenkomstige hoeveelheid van een delfstof, die phosphorzure kalk bevat, te gebruiken; van het beenglas worden o. a. lampenkappen en thermometerschalen vervaardigd. Na het smelten is deze glassoort in ’t eerst volkomen helder en doorzichtig; naar mate het bij het verarbeiden met de blaaspijp verwarmd wordt, verkrijgt het een melkachtig witte kleur en wordt het doorschijnend in plaats van doorzichtig. Een van de kenmerken van het beenglas is, dat het kunstlicht, na er doorheen gegaan te zijn, een roode kleur heeft. Een op het beenglas gelijkende, maar ondoorzichtige glassoort, die een veel fraaier tint heeft, is het meïkglas, albastglas of opaalglas,dat ook wel, wegens zijn eigenaardig voorkomen, rijstglas of rrjststeenglas wordt genoemd. Het vertoont niet de roodachtige tint, die eigen is aan het glas, dat phosphorzure kalk bevat. Het albastglas is geen eigenaardig glasmengsel, maar eenvoudig een zeer veel kiezelzuur bevattende, onvolledig gesmolten glassoort, welks ondoorschijnendheid door onopgeloste bestanddeelen wordt teweeggebracht.

Het agaat glas wordt bereid door stukken glas van verschillende kleur gezamenlijk te verhitten, totdat zij dikvloeibaar zijn, en het mengsel dan onmiddellijk te verwerken. Het ijsglas, een fraai fabrikaat, dat tegenwoordig zeer in den smaak valt, vertoont aan de oppervlakte een groot aantal groeven, die door natuurlijke barsten veroorzaakt zijn. Deze barsten ontstaan, door het nagenoeg voltooid glazen voorwerp, terwijl het nog gloeiend heet is, in koud water te dompelen. Het voorwerp wordt daarna verwarmd, totdat de verschillende stukjes glas weder aan elkander vastgesmolten zijn. Vervolgens wordt het een weinig opgeblazen, zoodat de randen der groeven aan den buitenkant van ?t voorwerp uiteenwijken. Hierdoor verkrijgt het geheele voorwerp het voorkomen van een ontdooienden ijsklomp of van een uiteengebarsten, verweerde, rotsachtige oppervlakte.

Geïncrusteerd glas (crystallo-céramie) wordt vervaardigd door figuren (borstbeelden, letters, enz.) en relief, die uit halfgebakken, onverglaasd, wit aardewerk bestaan, in te sluiten tusschen lagen loodglas, die in gloeienden toestand daarop gelegd worden. Het ingesloten voorwerp ziet er dan uit, alsof het van mat zilver was vervaardigd. De zilverachtige glans wordt in dit geval teweeggebracht door de totale terugkaatsing van de lichtstralen, die op de naar ’t aardewerk toegekeerde oppervlakte van ’t glas invallen; de totale reflexie zelve is hier een gevolg van de aanwezigheid van een dun luchtlaagje tusschen de beide bedoelde oppervlakten.

Draadglas, petinetglas of filigreinglas (verre filigrané) bestaat uit een hoofdmassa van kleurloos glas, waarin ondoorschijnende, witte of gekleurde glazen draden liggen, die onderling evenwijdig loopen, of elkander kruisen, en in ’t laatstgenoemd geval schijnbaar tot een weefsel vereenigd zijn. Een van de omstandigheden waarop de wijze van vervaardiging van deze glassoort berust, is, dat een korte dikke, glazen staal in roodgloeienden toestand tot op de dikte van een haar of tot nog geringer dikte uitgetrokken kan worden, zonder hare ronde of hoekige gedaante te verliezen. Om petinetglas te maken, worden staafjes van ondoorzichtig of gekleurd glas in doorzichtig glas gedompeld en zoo dun uitgetrokken, als vereischt wordt voor het gebruik, dat er van gemaakt zal worden. Als men deze draden ineendraait, op soortgelijke wijze als een bundel hennepdraden bij het touwslaan, zullen zij in den vorm van schroefdraden nevens elkander komen te liggen, en, daar zij elkander schijnbaar kruisen, zullen zij het voorkomen van een los weefsel (petinet) verkrijgen. Als men een zeker aantal dergelijke staafjes tot een hollen cilinder bijeenvoegt, verkrijgt men een vat, hetwelk, voordat het voltooid is, nog eens in zijn geheel ineengedraaid kan worden, zoodat ook de verschillende staafjes dan in schroefwindingen om het hol glazen voorwerp heenliggen. Als men twee dergelijke buizen neemt, die in tegenovergestelde richting inéengedraaid zijn, en die zulke afmetingen hebben, dat de eene in de andere kan worden geschoven en men deze buizen vervolgens verhit en er een glazen vat van maakt, zal het geheele voorwerp het voorkomen hebben van een fijn regelmatig weefsel. Daar de staafjes elkander evenwel alleen op de meer uitstekende punten aanraken, en daar op dieper gelegen plaatsen oen zekere hoeveelheid lucht in het glas is opgesloten, die door de warmte gelijkmatig uitgezet wordt, zullen er op de plaatsen, waar de staafjes met elkander in aanraking zijn, kleine ronde luchtbellen ontstaan, die veel bijdragen tot vermeerdering van het effect, dat door het geheele voorwerp wordt teweeggebracht.

Millefiori-glas (Millefiori, verre mosaïque) noemt men de bekende, op mozaïek gelijkende, glazen voorwerpen (presse-papiers of brievendrukkers, handvatsels, knoppen van wandelstokken enz.), die verkregen worden door de meest verschillende, van gekleurd glas vervaardigde figuren met een laag kristalglas te omgeven. De wijze, waarop men deze voorwerpen vervaardigt, berust op hetzelfde beginsel als dat, waarvan men bij het bereiden van het filigreinglas uitgaat. Wanneer men b.v. een ronde glazen staaf van rood glas vervaardigt, en deze daarna achtereenvolgens in wit, blauw on groen glas dompelt, zal men op de doorsnede van die staaf een rooden kring waarnemen, die met een witten, een blauwen en een groenen ring omgeven is. Als men op deze ronde staaf, nadat zij van te voren verhit is, overlangsche groeven doet ontstaan, door haar met een ijzeren werktuig op een regelmatige wijze in te drukken, zal men daarna op hare doorsnede een roode ster waarnemen, langs welker randen in evenwijdige richting gekleurde, zigzagvormige lijnen loopen. De staaf, die op de zoo even genoemde of op een dergelijke wijze van verschillend gekleurde glassoorten vervaardigd is, het zoogenaamd element, wordt met een beitel en een hamer in dunne schijfjes of korte staafjes verdeeld. Bij het vervaardigen van voorwerpen van millefiori-glas, b.v. van de algemeen bekende, nagenoeg kogelvormige brievendrukkers (presse-papiers), die in Bohemen gemaakt worden, en die uit kleurloos glas bestaan, waarin afbeeldingen van bloemen of van andere bont gekleurde zaken ingesloten zijn, gaat men op de volgende wijze te werk.

De elementenschijfjes worden op zulk een wijze nevens elkander geplaatst, dat daardoor de verlangde figuur gevormd wordt. Daarna worden zij bedekt en aaneen verbonden door een brijachtigen glasklomp, die aan een ijzeren staaf hangt. De geheele massa wordt vervolgens door den arbeider weder in de gesmolten glasspecie van dén smeltkroes gedompeld, ten einde een kogelvormigen glasklomp te doen ontstaan, die na het vastworden en bekoelen wordt geslepen.

Een door den grooten omzet eveneens belangrijk handelsartikel der glas-industrie zijn de glazen kralen of onechte parels (perles artificielles), waarvan men twee hoofdsoorten onderscheidt: massieve of gesmoltene (kralen) en holle of geblazene (onechte parels). De eerstgenoemden worden ook wel Venetiaansche parels geheeten, omdat zij vroeger vooral in Venetië vervaardigd werden. Bij het vervaardigen van de kleine Venetiaansche parels worden glazen buizen als grondstof gebruikt. Deze buizen, 4 a 6 m.m. dik, terwijl hunne wijdte ongeveer aan het derde of vierde gedeelte van hunne dikte gelijk is, bestaan ten deele uit wit en gekleurd beenglas, en ten deele uit emailglas, dat met tinoxyde bereid werd, en waaraan door toevoeging van gekleurde metaaloxyden alle mogelijke kleuren kunnen worden medegedeeld. Van de genoemde buisjes maakt men kralen, door ze in kleine stukjes te verdeelen. De afgesnedene stukjes worden gezeefd.

Zij zijn nu echter nog niet kogelvormig, maar hebben den vorm van kleine cilinders met scherpe kanten, die nog afgerond moeten worden, omdat zij anders den draad, waaraan men ze rijgt, zouden doen breken. Om die reden worden de stukjes glas in een vat met koolpoeder geworpen en daarmede omgeroerd; zoodoende worden hunne holten met dit poeder opgevuld en wordt het dichtsmelten van die holten bij de volgende bewerking verhinderd. Daarna worden deze met koolpoeder gevulde kralen in een ijzeren vat met vlakken bodem en wijde monding geworpen, waarin zij met een ijzeren spatel onophoudelijk omgeroerd worden. Door deze bewerking worden de scherpe kanten der stukjes glas afgerond. In sommige fabrieken worden de scherpe kanten van de kralen afgerond in trommels, welke gelijken op die, waarin men koffieboonen brandt, en die, evenals deze, voortdurend boven het vuur rondgedraaid worden. Ten slotte worden de parels aan snoeren geregen.

In het Fichtelgebergte vervaardigt men gedraaide (gewickelte) parels; daartoe dompelt de arbeider een lange ijzeren staaf, die in een kegelvormige punt eindigt, en welker punt met fijne klei bedekt is, in gesmolten glas. Zoodra de noodige hoeveelheid glas aan de staaf is blijven hangen, wordt zij rondgedraaid, totdat het glas een rondachtigen vorm heeft verkregen; na het vastworden wordt het glasbolletje van de staaf afgestooten en kan het als kraal dienst doen. De holle of geblazen parels, die door hun vorm, glans, kleur en gladheid zeer veel overeenkomst met de echte parels vertoonen, werden omstreeks het jaar 1656 door den Franschen rozenkransmaker Jacquin uitgevonden. De waarneming, dat uit het water, waarin een zekere karperachtige visch (het alvertje) gewasschen is, wanneer het rustig blijft staan, een stof bezinkt, die de kleur en den glans van parels bezit, heeft aanleiding gegeven tot de bereiding van kunstmatige parels. Voor hetzelfde doel wordt ook de zwemblaas van een zekeren zalmachtigen visch (geslacht Argentina), die in de Middellandsche zee leeft, gebruikt. De kristalletjes, die onder de schubben van het alvertje voorkomen, en die, welke de zwemblaas van de Argentina bekleeden, worden door behandeling met ammonia geïsoleerd, en dragen met het vocht, waarin zij zweven, den naam van Oostersche paarlen-essence.

Ook in de Nederlandsche rivieren (vooral in die van Overijsel) worden een groot aantal kleine vischjes gevangen, met het doel om ze van hunne schubben te ontdoen en daarvan een stof te bereiden, die voor het vervaardigen van kunstpaarlen kan dienen. De fraaiste schubben zijn afkomstig van de esselingen, die in Holland tjalpers en ook wel bovenloopertjes worden genoemd. Om te voorkomen, dat de vischfokkerij door deze industrie te zeer benadeeld zou worden, is de visscherij met spieringnetten, waarmede deze vischjes hoofdzakelijk gevangen worden, hier en daar beperkt. Oorspronkelijk werden kleine kogeltjes van gips of van een ander hard geworden deeg met de genoemde kristalletjes overdekt. Daar dit bekleedsel echter door de werking van warmte en vochtigheid losraakt, kwam Jacquin reeds spoedig op het denkbeeld de binnenste oppervlakte van fijne, holle, glazen kogeltjes bij wijze van een hollen spiegel met paarlenessence te overdekken. Op deze wijze worden de onechte paarlen thans vervaardigd.

Deze paarlen hebben een bol-, peer-, amandel- of schijfvormige gedaante. Zij worden van glazen buizen van verschillende dikte geblazen.

Glaskunstindustrie (hierbij de platen: Glaskunstindustrie I en II), het vervaardigen van glaswaren naar artistieke gezichtspunten. Dit berust op drieërlei esthetische momenten, n.l. op vorm, kleur en doorzichtigheid; de beide eerste heeft het glas met andere kunstproducten gemeen, het laatste is deze stof alleen eigen; het is bovendien hoofdzakelijk de doorzichtigheid die den vorm en de kleur hunne bijzonderheden verleenen en dan ook bij elke artistieke bewerking van glas de grootste zorg vereischt. De vaardigheid om uit glas allerlei kunstvoorwerpen te maken had reeds in de oudheid een bloeitijd, later vooral tijdens de renaissance en ook in den nieuweren tijd. In de hoogste oudheid werd door de Egyptenaars reeds glas vervaardigd; de muurversieringen der oude Egyptenaars vertoonen reeds voorstellingen van de bewerking van het glas, met smeltovens, blaaspijpen enz. Van Egypte verplaatste de techniek zich naar Phoenicië, waaraan ten onrechte de uitvinding van het glas wordt toegeschreven, vandaar naar Griekenland en Italië; zij bereikte haar hoogsten bloei in de eerste eeuwen van den romeinschen keizerstijd. De giasfabrikage der renaissance had in de 15de en 16de eeuw haar hoofdzetel te Venetië, tot ten slotte het venetiaansche glas verdrongen werd door het boheemsche (midden 17de eeuw), waarbij in de 19de eeuw nog het engelsche kwam.

Aan de drie genoemde hoofdperioden beantwoorden ook drie in de techniek en het uiterlijk voorkomen van elkander verschillende soorten van glaswaren; alle drie hebben wel de bewerking door smelten en door uitblazen van den vorm, alsmede de daarop volgende behandeling en bijwerking met harde materialen gemeen, doch aangezien elk der drie hoofdperioden op een ander onderdeel van de bewerking den nadruk legt, zijn drie kenmerkende* verschillen ontstaan. Zoo laat zich het antieke glas als het musivisch saamgesmoltene aanduiden, het venetiaansche als hoofdzakelijk geblazen glas, het moderne boheemsch-engelsche* als geslepen glas. Alle glaswaren, ook die in andere landen dan de genoemde vervaardigd zijn of worden, behooren tot de eene of de* andere richting. In de middeleeuwen werd het glas tot op de opkomst der venetiaansche* glas-industrie in het geheel niet tot voorwerpen van kunst verwerkt; in de plaats daarvan werd in het noorden de glasschilderkunst en in het zuiden het glasmozaïek beoefend.

Het antieke kunstglas (zie plaat I fig. 2} werd verkregen door gekleurde mengsels tot een massa te versmelten; de techniek wasdezelfde als nog thans de Venetianen toepassen. De gesmolten massa werd in den vorm van cilinderstaafjes aaneengesmolten, gedraaid, door blazen of slijpen uitgehold. De kleurige* teekening, die door de geheele gesmolten massa heengaat en het voornaamste artistieke* motief uitmaakt, vormt ornamenten, geometrische figuren, lofwerk, ranken, bloemen, zelfs koppen en afbeeldingen; de gedaante der voorwerpen komt vrijwel overeen met die der antieke terra-cottaproducten. Glaswaren van dezen aard vervaardigden allereerst de Egyptenaren, later de Grieken en de Romeinen, bij wie schalen en flesschen van glas van allerlei vorm in gebruik waren, gelijk de rijke* verzameling van het Nationaal museum te Napels leert; de Venetiaansche fabrieken op het eiland Murano hebben al de oude kunstvormen benevens de eigene uit de 15—17de eeuw zoeken te reproduceeren. De venetiaansche giasfabrikage, op de grondslagen der antieke techniek berustend, schijnt haar eigenaardigen kunststijl eerst gevonden te hebben ten tijde der renaissance. Het weinige, dat van de venetiaansche glasblazers der 15de eeuw is bewaard gebleven, verraadt een nog tamelijk onbeholpen techniek; het zijn drinkglazen en tafelgoed van tonvormige gedaante en op hoogen voet (zie plaat I fig. 3), meest van groen of blauw glas en met bonte, ingebrande emailverven versierd.

Dit beschilderde glaswerk, dat de geheele glasindustrie van het overig Europa in de 16—17de eeuw ten voorbeeld strekte, was zelf ongetwijfeld het oostersche glaswerk der middeleeuwen met geëmail leerde verven nagevolgd (zie plaat I fig. 1). Te Venetië werd zoodanig beschilderd glas tot in de 16de eeuw vervaardigd; alstoen kwam een nieuwe stijl op, die overeenkomstig den geest der renaissance vooral naar sierlijkheid en schoonheid van vorm streefde, alsmede naar uiterste lichtheid en dunheid van het materiaal, dat meest kleurloos werd gelaten. Deze stijl, enkel met smelten en blazen werkend, zonder nadere omslijping, vorderde van de zijde der arbeiders groote bedrevenheid en veel kunstsmaak; hij kweekte ware kunstenaars, die gedurig nieuwe methoden en bewerkingen aan de bekende toevoegden of oude en vergetene weer deden herleven; zoo legde men, op de wijze der Ouden, spiraaldraden in het glas in, en liet deze elkander netsgewijs kruisen (zie plaat I fig. 4); ook vond men nieuwe kleurspelingen en bootste allerlei edelgesteenten na (chalcedon, jaspis, opaal enz.). Tot op het einde der 16de eeuw werden de Venetianen in deze kunst door niemand overtroffen, hoewel in de Nederlanden en in Frankrijk alle moeite werd gedaan om gelijkwaardige artikelen op de markt te brengen. In de 17de eeuw echter geraakte de venetiaansche glaskunstindustrie in verval. De boheemsche kristalwerkers begonnen de venetiaansche producten te verdringen.

Te Praag had keizer Rudolf II eenige kristalslijpers gevestigd, en toen met den dertigjarigen oorlog deze kostbare industrie onmogelijk werd, wierpen de arbeiders zich op het goedkoopere materiaal van het glas, dat nu gezuiverd, ontkleurd en in klaarheid en helderheid aan het kristal gelijk werd gemaakt; op het aldus verkregen materiaal werd nu verder de bewerking van het kristalslijpen overgebracht. Hoewel de voorwerpen niet zonder de glasblazerspijp ontstonden, werden zij daarmee toch niet geheel afgewerkt, maar nog gefacetteerd, gegraveerd enz. (zie plaat I fig. 12, 13, 14). Zoo verkreeg dit glaswerk, dat in fijnheid, elegantie en lichtheid niet voor het venetiaansche onderdeed, een schoone, aan de grondstof beantwoordende fatsoeneering. De Engelschen namen in de 18de eeuw de methoden en de vormen der boheemsche glasindustrie over, en met behulp van hun flintglas, dat de eigenschap heeft bij prismatische slijping evenals het diamant de kleuren van den regenboog te vertoonen, een eigenschap die het echte kristal evenals het boheemsche kristalglas ontbreekt, hadden zij het boheemsche glas weldra zoo goed als verdrongen. De boheemsche glasfabrikanten begonnen nu, als een uiterste poging om de markt te heroveren, hun glas te kleuren en met glas van andere kleur te beleggen, uit hetwelk zij dan ornamenten slepen; materiaal en vormen bleven dezelfde; slechts werden de laatste met den overgang in de 19de eeuw plomper en leelijker, de ornamentaties smakeloozer en gezochter; men begon het werk te overladen met bloemen, dieren, landschappen, genrebeelden, waartoe men het glas melkwit en geheel aan het porcelein gelijk maakte. Zoo geraakten stijl, vorm en decoratie allengs in verval, tot op het midden der 19de eeuw in de glaswerkkunst een herleving plaatsgreep.

Allereerst nam zij zich de oude producten weer ten voorbeeld. De Venetianen, onder leiding van Salviati, gingen voor (zie plaat I fig. 5—11); zij riepen alle vormen en methoden der 16de eeuw weer in het leven en vereenigden daarmede de verschillende kleurige decoratiemanieren der antieke glaswerkkunst. De Engelschen met hun zwaarder materiaal waren niet in staat hen ook maar nabij te komen; zij beproefden daarom ook geen navolging, maar hielden zich aan de kristalheldere zuiverheid van hun flintglas en aan zijn brillante kleurschittering; terwijl zij, overeenkomstig de eerste eigenschap, hun glaswerk sierlijke vormen zochten te geven en het met geslepen en geëtste ornamenten versierden, slepen zij terwille van de tweede eigenschap de vlakken derwijze uit, dat zij in hun producten een buitengewone licht- en kleurschakeering verkregen (zie plaat II fig. 11—15, 16—18).

Ook de boheemsche kunst verhief zich uit haar verval; Ludwig Lobmeyr, aan wien de moderne boheemsche glaskunstindustrie haar artistieke richting, haar hoogte en haar succes dankt, stelde de kristallijne helderheid op den voorgrond; hij nam de meesterwerken in bergkristal uit de 16de eeuw tot voorbeeld, streefde daarenboven steeds naar sierlijkheid van vorm, en voorzag zijn producten van gegraveerde ornamenten (zie plaat II fig. 19— 25); ook slaagde Lobmeyr erin het gekleurde glas in vorm en versiering een edeler richting te geven; dit gelukte hem inzonderheid met zijn glaswerk en decoraties in oud-oosterschen trant. Deze veelzijdige pogingen bevorderden de glaskunstindustrie niet slechts in Oostenrijk, maar ook in Duitschland (glasblazerij te Ehrenfeld bij Keulen, zie plaat II fig. 5—10; Josephinenfabriek in Silezië). Frankrijk deed eveneens pogingen om zich in deze kunst een plaats te veroveren (Baccarat, zie plaat II fig. 1—4, Saint-Louis), vooral in het kristalglas, echter zonder veel succes. In het moderne artistieke glaswerk beheerschen thans eenerzijds Venetië-Murano, anderzijds Engeland en Oostenrijk de markt.

< >