een uit waterhoudende zwavelzure kalk (Ca S04 + 2 aq, met 32.54 kalk, 46.51 zwavelzuur en 20.95 % water) bestaande delfstof, die tevens als gesteente optreedt. Het G. kristalliseert monoklien; hardheid 1.5 tot 2 (laat zich met de nagels van de vingers krassen); soortelijk gewicht 2.3; in zuiveren toestand is het kleurloos en helder als water, of wel wit als sneeuw; dikwijls echter is het door een bijmengsel van klei, bitumineuse stof of ijzeroxyd grauw, geel- of roodachtig gekleurd; bij verhitting geeft het water af, wordt wit, bladert op en smelt tot een wit email; het lost op in 360—480 deelen water, zoodat uit gipslagen komende bronnen veel gipsbestanddeelen bevatten.
Vormen onder welke het G. optreedt, zijn:1) gipskristallen, geïsoleerde of geaggregeerde groote individuen, voorkomende in thoonen en mergels en in holten van gips- en zoutmassa’s; de door splijting der kristallen verkregen paarlmoerglanzige tafels noemt men maagdeglas;
2) vezelgips, !dat in den vorm van platen gewoonlijk holten opvult;
3) korrelig gips, een kristallinisch-korrelig gesteente, dat onder den naam albast (zie ald.) voor allerlei kunstwerken wordt gebruikt;
4) dichte gips, een zeer verbreide verscheidenheid van het albast, dikwijls door thoon of bitumen grauw gekleurd;
5) porphyrachtig gips;
6) gipsaarde of schuimgips, dat uit fijne kristallijne, slechts losjes opeengehoopte blaadjes bestaat.
Het G. treedt als gesteente inzonderheid op in gelaagde sedimentformaties; in vulkanische streken vormt zich gips door de inwerking der exhalaties van zwavelwaterstof en zwavelig zuur op de kalksilicaten van den bodem en de daar voorhanden tuffen bevatten dikwijls rijkelijk G.; ook is in den loop des tijds veel G. ontstaan uit anhydriet, door opneming van water en zoo bezitten vele gipsbergen in hun inwendige nog een enorme kern van anhydriet; anhydrietpoeder, blootgesteld liggend aan vochtige lucht, wordt bedekt met mikroskopische kristallen van G. Het G. heeft in de praktijk verlerlei toepassing gevonden. G., dat men door gloeien van zijn kristalwater heeft bevrijd (gebrand G.), bezit de eigenschap met ongeveer zijn eigen volumen water in korten tijd te verharden tot een steenharde massa; dit gebrande G. wordt bij het bouwen veel gebruikt aan voor vochtigheid beschutte plaatsen; b.v. als toevoegsel bij kalk en cement (gipskalk, gipscement), bij het maken van plafonds, deklagen van muren enz. Verder wordt het G. gebruikt als bindmiddel bij stukadoorswerk, bij het Monierstelsel, het Parijsche systeem enz. In de technologie voegt men G. aan kleurstoffen toe om deze helderder te maken; in de papierfabrikage gebruikt men het als vulstof; ook bezigt men het tot het veredelen van wijn (gipsen). De landbouwnijverheid gebruikt het als mest.
In de heelkunde vindt gebrand officineel G. (Calcium sulfuricum ustum) toepassing bij verbanden. In de beeldende kunst gebruikt men G. voor het maken van afgietsels. Van fijnvezelig G. maakt men paarlen en allerlei artikelen van opschik en versiering, van fijnkorrelig G. vazen, zuilen enz. A. Verrocchio (1432—88) was in den nieuweren tijd de eerste die deelen van het menschelijk lichaam in gips vormde.
Door het branden tracht men aan het G. al het daarin aanwezige water te onttrekken; deze bewerking heeft plaats in‘ ovens van zeer verschillende constructie (gipsovens); onmiddellijk na het branden wordt het G. fijngemaakt, hetgeen in het klein geschiedt met houten klophamers, in het groot echter in molens, door middel van stampers of van verticale of horizontale molensteenen; in het laatste geval komt de inrichting van den gipsmolen eenigszins overeen met die van een graanmolen, met het verschil dat er geen builtoestel aan verbonden is, zoodat het gemalen G. onmiddellijk uit den bak die de molensteenen omgeeft in de daaronder geplaatste vaten valt. Na het malen en zeeven wordt het G. in droge vaten overgepakt; steeds vordert het G. zorgvuldige bescherming voor de werking van vochtigheid.
Men gebruikt het G. voor zeer verschillende doeleinden. In ongebranden toestand bezigt men het soms als bouwsteen. Daar het echter in water, zij het dan ook moeilijk, oplosbaar is, wordt het mettertijd door den regen en zelfs door den waterdamp van den dampkring opgelost, waarom het als bouwsteen ongeschikt moet worden geacht. Het fijnkorrelig G., vooral dat hetwelk wit van kleur is, wordt wegens zijn vrij groote dichtheid en vastheid voor het vervaardigen van beeldhouwwerk, van gedraaide en geslepen voorwerpen en van bouwkunstige ornamenten gebezigd. Te Florence worden van het albast van Volterra sierlijke vazen gemaakt; van dezelfde grondstof maakt men ook Romeinsche paarlen. De vezelige verscheidenheid van het G. wordt verwerkt tot hals- en armsieraden voor vrouwen; men tracht het flonkeren van deze voorwerpen te verhoogen door er bolle figuren op te slijpen.
Op sommige plaatsen wordt het vezelig G. in fijngemalen toestand in plaats van strooizand gebruikt, terwijl het gipsspaat als polijstmiddel en voor het schoonmaken van zilveren voorwerpen dient. Dit fijn gipspoeder wordt, na vermenging met kleurstoffen, ook wel gebezigd ter vervaardiging van gekleurde potlooden en pastelstiften. Verder wordt het toegevoegd aan het mengsel van grondstoffen van hetwelk sommige soorten van porselein gebakken worden. Het ongebrand G. wordt gebruikt om ammonium-carbonaat in aramonium-sulfaat te veranderen. Een zeer belangrijke en algemeen verbreide toepassing van het gebrand of ongebrand gips is verder het gebruik van die stoffen in den landbouw als bemestingsmiddel, vooral voor weiland en voor akkers, waarop klaver en andere voedergewassen of peulvruchten verbouwd worden. Het vervaardigen van voorwerpen door gipsbrij in vormen te gieten en het maken van gipsafdrukken is tegenwoordig een vrij belangrijke tak van nijverheid.
Men maakt voor dit doel gebruik van een dunne brij, die uit één deel gebrande gips en 2½ deelen water bestaat. Als het G. goed gebrand is, versteent deze brij na verloop van 1 a 2 minuten, waarbij tevens een zwakke temperatuursverhooging wordt waargenomen. De vormen, die voor dit doel gebezigd worden, zijn dikwijls zelf ook van G. vervaardigd; zij worden met olie doortrokken om het aankleven van het daarin/ gegoten gips te voorkomen. Dikwijls worden vormen van G. gebezigd als modellen voor het gieten van zinken en bronzen artikelen, of voor het vermenigvuldigen van voorwerpen door de galvanoplastiek, of voor de fabrikage van waren van porselein en fayence, enz. Het gegoten G. wordt o. a. ook gebruikt tot bekleeding van de bodems van olievaten. Om het hard worden van de gipsbrij te vertragen, wordt daaraan lijm toegevoegd, die bovendien aan het G. een grootere hardheid, een zekere mate van doorschijnendheid en een marmerachtig voorkomen verschaft.
Het bedoeld mengsel van G. en lijm wordt hoofdzakelijk gebruikt voor het maken van bouwkunstige versierselen; het is onder de namen stucco, stuc of kunstmatig marmer bekend. Een mengsel van fijne, gebrande G. en fijn gestampt gipsspaat met een lijmoplossing levert een stof, die in den laatsten tijd veelvuldig gebruikt wordt tot het vervaardigen van versierselen en die scaliogla wordt genoemd (van scaglia, schub of korst). Het G. dient ook in groote hoeveelheid als middel tot het bezwaren van de papierpap in de papierfabrikage. Verder wordt het G. door de stukadoors gebezigd tot het vormen van de buitenste laag van hun werk, door de steenhouwers als verbindingsmateriaal bij het leggen van marmeren platen in' gangen en het vastzetten van schoorsteenmantels. Allerlei uit verschillende stukken bestaande ornamenten, lampen enz. worden met G. aan elkander verbonden. In de chirurgie wordt het gipsverband veelvuldig toegepast.
Op verschillende wijzen kan men aan het G. een grootere hardheid geven, dan het van nature bezit. Een van de oudste daarbij gevolgde methoden bestaat hierin, dat het poedervormig, gebrand G. in plaats van met water met oplossingen van lijm of van Arabische gom wordt aangemengd. De voorwerpen, die van gewone gipsbrij vervaardigd zijn, verkrijgen eveneens een grootere hardheid, wanneer zij na het drogen in dergelijke oplossingen gedompeld worden. Later heeft men voorgesteld, de gipsen voorwerpen daartoe in een oplossing van aluin te plaatsen. Het G., dat op laatstgenoemde wijze hard gemaakt is, wordt marmercement geheeten. Het pariancement is G., dat aan een zeker gehalte aan borax een grootere hardheid dankt; het wordt bereid door gebrande stukken G. met een oplossing van borax in water te bevochtigen, ze daarna eenige uren lang te gloeien en vervolgens fijn te malen.
Dit poeder wordt evenals gewoon, gebrand G. gebruikt. Geheel afgewerkte en goed gedroogde gipsen voorwerpen verkrijgen, wanneer zij met stearinezuur of paraffine doortrokken zijn, een zekeren graad van doorschijnendheid en nemen door wrijving een fraaien glans aan, zoodat zij gelijken op meerschuim dat met was is doortrokken. Om aan het voorwerp een fraaier aanzicht te verleenen geeft men soms aan beide genoemde toevoegsels een lichte roodgele kleur, door hen met een weinig drakenbloed en guttegom te vermengen.