Gepubliceerd op 29-01-2021

Gevoel

betekenis & definitie

physiologisch: het zintuig der gewaarwording van werktuiglijke indrukken en van verschil in warmte, de zin door welke de temperatuurs- en drukkingsgewaarwordingen tot het bewustzijn komen; overigens rekent men in het algemeen alle gewaarwordingen die den geest niet bepaaldelijk door een der vier overige zintuigen worden toegevoerd, tot die van het gevoel. Psychologisch: zielstoestand in het algemeen, het vermogen van den mensch om mede te leven met het hem omringende en daarin belang te stellen (zie volgend artikel).

Het gevoelszintuig is het eenige dat alle dieren zonder onderscheid gemeen hebben en de gevoelszin ontbreekt bij geen enkel dier. De physiologie verdeelt de gevoelsgewaarwordingen in twee groepen, n.l. in algemeene en tastgewaarwordingen. Da zetel v/h gevoelszintuig is in het algemeen de huid. Niet alle deelen der huid zijn evenwel even vatbaar voor indrukken. Vele dieren zijn in het bezit van bijzondere organen waarin het gevoel inzonderheid zetelt; zoodanige organen heeten tastorganen. Tot de algemeene gevoelsgewaarwordingen behooren al diegene welke ons onderrichten omtrent den toestand van ons eigen lichaam (pijn, zinnelijke lust, honger, dorst, verzadiging, walging, jeuk, inwendige warmte of koude, het zich wel of onwel gevoelen, opgewektheid, loomheid enz.). De tastgewaarwordingen zijn zulke die betrekking hebben op dingen buiten ons; wanneer men b.v. een voorwerp betast, dan stellen de daarbij in de huid ontstaande drukgewaarwordingen in staat, een voorstelling van het betaste voorwerp te vormen. Zie ook Zenuwstelsel.

Het G. staat in het algemeen in nauwe betrekking tot de zorg voor den lichamelijken welstand; het is in verschillende mate aan alle lichaamsdeelen eigen en ontstaat door den iniruk, dien de uiterste takken der gevoelzenuwen, in de tweede laag der huid, de lederhuid, verspreid, door de aanraking der voorwerpen verkrijgen. De soortelijke gewaarwordingskring van het G. is grooter dan die van reuk en smaak en het G. dient vooral om de waarneming van andere zinnen te ondersteunen en met elkander in verband te brengen. Eene bijzondere ontwikkeling krijgt het G. in sommige lichaamsdeelen, die geschikt zijn om de voorwerpen, bij aanraking, te omvatten en zoo verschillende indrukken tegelijk, in verband met elkander waar te nemen, zooals in de vingertoppen en de lippen. Die werking van het Cr. noemt men den tastzin. Zij stelt ons vooral in staat den vorm der voorwerpen te onderscheiden en te beoordeelen. De waarnemingen door den tastzin eischen een bijzondere geestelijke inspanning, zij zijn de uiting van eene poging om verschillende gewaarwordingen met elkander in verband te brengen, in de ruimte van elkander te onderscheiden, de oorzaken daarvan op te sporen, ten einde te komen tot eene afzondering van den indruk. Bij de waarneming door den tastzin blijkt het reeds duidelijk, dat er onderscheid bestaat tusschen den indruk, dien men door het G. ontvangt en den uitleg, de verklaring die men daarvan zoekt te geven. De zetel der waarneming is ook in dit geval in de hersenen en het is niet het lichamelijk tastgevoel dat waarneemt, maar de geest, die den ontvangen indruk tracht te onderscheiden en te verklaren. Vooral het tastgevoel is voor een aanmerkelijke oefening en verfijning vatbaar. Voor blinden wordt bet de hoofdbron der zinnelijke waarneming. Herhaalde aanraking en beweging van de huid langs de oppervlakte van het betaste voorwerp versterkt de waarneming van het tastgevoel. Een te langdurige aanraking van dezelfde deeien der huid verstompt de waarneming, terwijl eene herhaling ervan na korteren of langeren tusschentijd de waarneming tot grootere nauwkeurigheid en volledigheid brengt. De tastzin ondersteunt vooral de werking der overige zinnen, omdat hij de indrukken naar tijd, ruimte en getal doet onderscheiden. De hoofdbestemming van het G. is, het lichamelijk organisme voor uitwendige beieediging door aanraking van vreemde voorwerpen te waarschuwen en daartegen te beschermen. Daarom is de werking ervan over het geheele lichaam verspreid. In zooverre is deze zin met reuk en smaak verwant en tot de lagere zinnen te rekenen; maar tevens maakt liet G. den overgang uit tot de zinnen, die op een afstand werken en minder rechtstreeks met de stof der dingen in betrekking staan. Ondersteund door de drukking en inspanning der spieren leert het G. vorm en grootte, zwaarte en vastheid, hard- en weekheid, warmtegraad en afstand der dingen onderscheiden en is vooral als tastgevoel de leidsman van ons waarnemingsvermogen.

De weeke deelen der huid van alle gewervelde dieren zijn gevoelig, evenwel is de graad dezer gevoeligheid zeer ongelijk aan verschillende deelen der huid; is dit gevoel aan sommige deelen der huid sterk ontwikkeld dan spreekt men van tastgevoel of tastvermogen. Dit tastvermogen kan in zeer verschillende lichaarnsdeelen huisvesten : bij den mensch en de meeste apen in de vingertoppen, bij de slingerapen in hun naakte staartspits; bij vele andere zoogdieren in de lippen en vooral in den neus, inzonderheid wanneer deze tot een snuit verlengd is. Bij allen huisvest ook in de tong een meer of minder fijn tastgevoel. Ook de baardharen van vele zoogdieren, die vooral groot zijn bij de zeehonden en den walrus, en naar welker folliculi zich zware takken van de trigeminus begeven, moeten als hulptastorganen worden beschouwd. De naakte vlieghuid der vledermuizen en hare neusaanhangsels, waar deze voorkomen, bezitten almede een fijn tastgevoel. In de klasse der vogels is het tastvermogen in het algemeen slechts zeer weinig ontwikkeld. Zelfs de tong heeft hier, met uitzondering van die der papegaaien en van eenige zwemvogels, een hoornachtig bekleedsel. Onder laatstgenoemden zijn er echter, met name de Anatidae welker snavel bekleed is met eene weeke, zeer gevoelige huid, en ook bij de ücolopacidae is de huid des snavels gevoelig, vooral aan de spits. In beide gevallen verbreiden zien sterke takken van de nerrus trigeminus daarin. Met minder grond zijn de naakte huidaanhangsels van sommige vogels, de kam der hoenders, de lellen der kalkoenen, enz., waarbij men ook de snavel-washuid der roofvogels, der papegaaien en duiven voegen kan, als tastorganen beschouwd. Het schijnt niet dat deze deelen bijzonder gevoelig zijn. Bij de rnonopnoïsche reptiliën staat algemeen het tastgevoel op een lagen trap, hetgeen reeds volgt uit de bekleeding hunner huid met hoornachtige of beenachtige schubben of schilden. Slechts bij sommigen kan van bijzondere tastorganen sprake zijn. Zoo mag men aannemen, dat tastgevoel huisvest in de vooruitpuilende, vliezige bovenlip v/d soorten der geslachten Tnjonyx en Chelgs, bij welke laatste deze zelfs een kort snuitje vormt, terwijl bovendien de lange huidaanhangsels waarmede de hals bezet is en de baarddraden aan de kin vermoedelijk ook tastgevoel bezitten. De vingerspitsen der kameleons, alsmede hun rolstaart kunnen met veel waarschijnlijkheid als de zitplaatsen van tastgevoel worden beschouwd, evenals de bladachtige, dakpansgewijs over elkander gelegen huiduitbreidingen aan de vingerspitsen der gekko’s. In de orde der slangen, en onder de hagedissen in de groep der Schistoglossi, treedt de tweespletige tong als tastorgaan op. Enkele slangen, nl. de Oxycephaiinen, hebben een meer of minder ver over de onderlip vooruit puilende bovenlip of snuit, waarin men eveneens met eenige waarschijnlijkheid tastgevoel mag veronderstellen. De dipnoische kruipdieren, een naakte huid hebbende, zijn over hun geheele lichaamsoppervlakte gevoelig, als bijzondere tastorganen kunnen de schijfvormige uitbreidingen en vingerspitsen der boomvorschen aangemerkt worden Onder de visschen hebben alleen de cyclostomen, benevens enkele selachiërs, glansschubbigen. siluroïden, cyprinoïden gymnotoïden, blennoïden, anguilloïden enz. een naakte en dus algemeen gevoelige huid. Bij eenige visschen zijn de lippen tot eigenlijke tastorganen ingericht. Verder zijn vele visschen, als verscheidene siluroïden, cyprinoïden, gadoïden, steuren enz. voorzien van draadvormige aanhangsels, geplaatst in den omtrek of in de nabijheid van den mond, welke waarschijnlijk bijzondere tastorganen zijn. Dergelijke aanhangsels kunnen ook aan andere lichaamsdeelen voorkomen, hoewel het dan niet zeker is of zij ook dan tot tasten dienen. Eindelijk kunnen ook de vinnen de beteekenis van tastorganen erlangen.