engelsch veldheer, geb. 6 Dec. 1608 bij Torrington; trad op 17-jarigen leeftijd in dienst, maakte verschillende campagnes in Spanje, de Nederlanden, Frankrijk en Schotland mede. Bij het uitbreken van den burgeroorlog bleef hij aanvankelijk den koning getrouw; in 1644 door Fairfax gevangen genomen, werd hij in den Tower opgesloten en eerst 2 jaar later, toen hij er in had toegestemd het eovenant te bezweren, vrij gelaten.
De parlementairen gaven hem toen dadelijk posten van vertrouwen en den rang van bevelhebber der artillerie; in 1650 nam Cromwell hem mee naar Schotland en hij kreeg bij het vertrek van deze het opperbevel in dit koninkrijk, dat hij geheel onderwierp. In 1652 naar Engeland teruggekeerd werd hij lid van de commissie die de vereeniging van Engeland en Schotland moest voorbereiden. In 1653 nam hij onder Blake deel aan den zee-oorlog tegen de Nederlanders. Het volgend jaar werd hij weer naar Schotland gezonden. Bij den dood van Cromwell verklaarde M. zich voor diens zoon, doch toen generaal Lambert een militair bestuur scheen te willen invoeren, rukte hij 1 Jan. 1660 met 6000 man over de engelsche grenzen en vereenigde zich te York met Fairfax, die een legerafdeeling voor Karel II op de been had gebracht. Een maand later trok hij Londen binnen.
Door zijn bemoeiing werd Karel II reeds in Mei tot wettigen souverein uitgeroepen. Deze benoemde M. tot ridder der orde van den Kouseband, gaf hem eervolle aanstellingen, verhief hem tot hertog van Albemarle en schonk hem bovendien aanzienlijke goederen. In 1666 had hij, onder den hertog van York, het bevel over de vloot, die tegen de Nederlanden was uitgerust. Door de Ruyter werd hij in den vierdaagschen zeeslag overwonnen, doch hij sloeg dezen op zijn beurt bij North-Foreland. Hij overl. in 1670 en werd in de abdij te Westminster begraven.