Gepubliceerd op 18-03-2021

Franz ant. schiefner

betekenis & definitie

taalkundige, in 1817 te Reval geb., was o. a. leeraar in de oude talen aan een der gymnasiën te Petersburg. In 1852 werd hij1 lid, in 1863 ook bibliothekaris der akademie en in 1865 tot staatsraad benoemd; een der grondigste kenners der mongoolsche, turksch-tartaarsche, uralisch-finsche, kaukas. en thibet. talen; werken over de thoesch-taal (1856), het awarisch (1862), het oedisch (1863) het abchasisch (1862), het tschetschensisch (1864) en het kasikoemukisch (1866).

Gedurende 1853—62 gaf hij1 Castren’s Nordische Beisen und Forschungen uit, belangrijke bijdragen tot de samojeedsche en andere talen bevattende. Hij overl. 1879.

< >