Gepubliceerd op 29-01-2021

Eland

betekenis & definitie

Alces H. Sm. Ondergeslacht van de familie der Hertachtigen, Cerrimt, met slechts eene soort, de eland (Alces pahmitus Gi:ay, Cerms alces L.) De eland (zie ook illustratie bil het artikel Hert) is een 2,9 meter lange, 1,9 meter hooge hertachtige herkauwer, met een 10 c.m. langen staart; hij is omstreeks 500 kg. zwaar, heeft een korten, krachtigen hals, grooten, langgestrekten, in een opgezetten snoet eindigenden kop, kleine oogen en groote ooren; de mannetjes hebben een gewei, dat uit een groote, driehoekige, platte, schoffelvormige, vingersgewijs vertakte kroon bestaat, die door korte, bij het afvallen van het gewei overblijvende uitsteeksels der voorhoofdsbeenderen (rozenstokken) gedragen wordt; de pooten zijn zeer hoog en krachtig, de hoeven smal on diepgespleten ; de beharing is lang, dicht, roodbruin, aan de manen die zich van den hals langs de voorborst en aan de zijden van den kop voortzetten, glanzend donkerbruin, aan de pooten grijs. De eland houdt zich op in moerassige wouden, leeft in kudden bijeen, voedt zich met boomschors, knoppen, bladen, jonge spruiten van graan, haver enz. en is derhalve voor verschillende gewassen zeer schadelijk. Hij is een vlug en onvermoeibaar looper, begeeft zich gaarne te water, is veel minder schuw als edelwild, keert zich gewond zijnde tegen den jager en weet zich ook met vrucht tegen den wolf te verdedigen. De bronstijd begint in de Oostzeelanden einde Aug. en duurt vier weken. Het wijfje brengt daarop in April of Mei twee jongen ter wereld, welke ongeveer tot den eerstvolgenden bronstijd zoogen. In Europa komt de eland voor in de baltische laagvlakten, in Litauen, Koer- en Lijfland, Zweden, Noorwegen en in enkele doelen van (Iroot-Rusland. In Azië wordt hij aangetroff'en in alle groote wouden van het noorden tot aan de rivier Ainur. Het n.-amerik. mosdier, de orignal der Fransehen, soms als een afzonderlijke soort (Mees /unerletmiis) aangemerkt, welke soort zelfstandigheid echter minstens twijfelachtig is, heeft sterker en zwaarder gewei als de europ. eland; het dier leeft in Canada, Alaska, Nieuw-Brunswijk en aan de Fundybaai. en wordt daar ijverig gejaagd, .waarbij men het gewoonlijk te water drijft en het dan per boot vervolgt en afmaakt. Het vleesch van den eland, in het bijzonder dat van jonge dieren, is smakelijk; de ooren en de tong gelden bij de noorsehe volken als een versnapering, evenals de kraakbeenige deelen die het gewei aan de rozenstokken verbinden; de huid geeft een zacht, vast leer, dat om zijn weerstandsvermogen tegen kogels met de ouderwetsche uitzettingen vroeger zeer gezocht was: Gustaaf Adolf droeg bij Liitzen een kolder van elandshuid. De beenderen zijn vast en wit en laten zich als ivoor bewerken. Ook het gewei is voor verschillende technische doeleinden bruikbaar. De klauwen golden vroeger als heilmiddel tegen epilepsie. Het dier was voorheen, vooral tijdens het diluvium-tijdvak over geheel Midden-Europa verbreid; Cesar vermeldt het in het Hercynische woud te hebben ontmoet; in de jaren tusschen 238 en 241 n Ohr. werden tien elanden naar Rome gebracht en Aurelianus bezigde verscheidene voor zijn zegetocht. In de middeleeuwen wordt het nog herhaaldelijk genoemd, ook in het Nibelungenlicd, onder den naam elk. In Duitschland werden de laatste wilde elanden omstreeks het midden dor 18lu eeuw geveld : ook in de deelen van Europa waar de eland heden nog wordt aangetroffen, wordt hij steeds zeldzamer.

< >