Gepubliceerd op 20-01-2021

Deelwoord

betekenis & definitie

(Participium) Een vorm van het werkwoord, dienende ter bepaling van een zelfstandigheid, die zich tijdelijk door een handeling of een toestand onderscheidt De deelwoorden zijn naamwoordelijke vormen der werkwoorden, als zoodanig worden ze ook gebruikt om de werking, door het ten grondslag liggend werkwoord uitgedrukt, als voorbijgaande eigenschap van een voorwerp uit te drukken (de lezende jongen, de gelezen boeken); soms ook gaat de beteekenis van het D. in die van een blijvende eigenschap over (hoogdravend, verbazend), in welk geval het een bijvoegelijk naamwoord is en vatbaar voor de buiging der trappen van vergelijking. Het Nederlandsch heeft twee deelwoorden; de eene, met den uitgang end (zeilend, loopend) heeft bedrijvende of actieve beteekenis en stelt de handeling voor als voortdurende, nog onvoltooid; dit deelwoord wordt daarom deelwoord van den onvoltooiden tijd, en ook verkeerdelijk tegenwoordig deelwoord geheeten. Het andere deelwoord heeft twee vormen, een die op d of t, en een die op en of -en uitgaat, die meestal het deelwoordelijk voorvoegsel ge hebben (gehoord, gestraft, gezien, gezwegen); dit deelwoord heeft lijdelijke of passieve beteekenis en stelt de handeling voor als geschied, voltooid; het heet daarom lijdend deelwoord of deelwoord van den voltooiden tijd, ook verkeerdelijk verleden deelwoord; in verbinding met het werkwoord hebben heeft het ook bedrijvende of actieve beteekenis.