Gepubliceerd op 20-01-2021

Bijvoeglijk naamwoord

betekenis & definitie

(Adjectief) Een woord dat een hoedanigheid van een zelfstandigheid aanduidt; de b. n. vormen oen der tien klassen, waarin in het ncderlandsch de woorden naar hunne beteekenis worden verdeeld. Een b. n. heeft altijd betrekking op oen zelfstandig naamwoord of zelfstandig voornaamwoord; sommige b. n. noemen alleen de stof, waaruit de zelfstandigheden bestaan (een gouden ring), deze heeten stoffelijke b. n.

Tot deze klasse van woorden rekent men ook:1) een aantal woorden die een betrekking van tijd en plaats ten opzichte der zelfstandigheden aanduiden (voormalig, hedendaagsch, dagelijksch, zijdelingse!), onderste),
2) de woorden die de plaats aangeven vanwaar, of den persoon van wien, een zelfstandigheid afkomstig is, of waar zij thmsbehoort (Goudsche pijp, Beiersch bier, Hegeliaansche wijsbegeerte);
3) de woorden welke de wijze eener werking te kennen geven (schriftelijke kennisgeving).

Het b. n. kan predicatief en attributief gebruikt worden. Predicatief wordt het gebruikt wanneer de inhoud van een zin bestaat in het toekennen of ontzeggen van een hoedanigheid aan een zelfstandigheid en het b. n. dus deel uitmaakt van liet gezegde (predicaat), en ook wanneer hot b. n. een gesteldheid van het onderwerp of van hot voorwerp aangeeft, hetgeen het geval is wanneer een zelf! standigheid een hoedanigheid onder of volgens een werking bezit of door een werking verkrijgt, daar ook alsdan de in den zin genoemde hoedanigheid aan de zelfstandigheid toegekend of daaraan ontzegd wordt (hij vond dat vervelend, ik kwam ziek thuis). Er zijn in de nederlandsche taal een aantal b.n. die alleen predicatief gebruikt kunnen worden, als behept, benieuwd, enz. Het b. v. wordt attributief gebruikt wanneer in den zin een b. n. als bepaling (attribuut) bij een zelfstandigheid wordt gevoegd (het groene blad); er zijn ook b. n. die alleen attributief voorkomen, n l. do stoffelijke b. n. die op en en sch (gouden, duffelscli) uitgaan, benevens die welke een betrekking van plaats of tijd inhouden, of, bij namen van werkingen geplaatst, de wijze der werking aangeven (voormalig, dagelijksch, trapsgewijze). De predicatief gebruikte b, n. zijn door een werkwoord van hun zelfstandig naamwoord gescheiden en vormen met dat werkwoord het gezegde; de uitsluitend predicatieve b. n. komen derhalve nooit zonder werkwoord voor.

Evenals een b. n. een zelfstandigheid nader bepaalt, kan het ook zelf op zijn beurt nader bepaald worden, zoowel door een bepaling (de zaal is (prachtig) versierd) als door een voorwerp (zijn wij hier (ons leven) zeker); de b. n. die zich leenen om een voorwerp bij zich te nemen heeten voorwerpelijke (objectieve) b. n.

Het attributief gebruikte b. n. drukt door buiging (declinatie) zijn betrekking tot de zelfstandigheid waarbij het behoort uit; deze buiging richt zich naar het geslacht, het getal en den naamval van de zelfstandigheid; men onderscheidt een sterke en een zwakke verbuiging; het predicatieve b. n. wordt niet verbogen; ook het attributieve b. n. blijft in enkele gevallen onverbogen. De graad, waarin de beteekenis van een b. n. moet worden gedacht kan volstrekt of bij vergelijking worden uitgedrukt; in het eerste geval wordt gebruik gemaakt van bijwoorden (een zeer hooge boom), in het tweede geval deels van bijwoorden, (hij is even groot als gij, de minst kostbare manier), deels door de trappen van vergelijking; er zijn drie trappen en even zooveel vormen om die aan te duiden; de stellende trap of positief wordt uitgedrukt door den grondvorm van het woord (groot, klein), de vergelijkende trap of comparatief wordt gevormd door den verbuigingsuitgang er (grooter, kleiner), de overtreffende trap of superlatief door den buigingsuitgang st (grootst, kleinst). Bij den positief staat het b. n. in zijn gewone beteekenis, bij den comparatief in een bij vergelijking hoogeren graad, in den superlatief in den bij vergelijking, derhalve betrekkelijk, hoogsten graad.