Werkwoorden vervoegen
voorspellen (als voorbeeld spellen)
Tegenwoordige tijd voorspellen
Ik spel voor
Jij spelt voor
spel jij voor?
U spelt voor
Hij/Zij/Het spelt voor
Wij spellen voor
Jullie spellen voor
Zij spellen voor
Verleden tijd van voorspellen
Ik spelde voor
Jij/U spelde voor
Hij/Zij/Het spelde voor
Wij spelden voor
Jullie spelden voor
Zij spelden voor
Voltooid deelwoord van voorspellen
voorgespeld
Tegenwoordig deelwoord van voorspellen
voorspellend
voorspellen (voorzeggen, beloven)
Tegenwoordige tijd voorspellen
Ik voorspel
Jij voorspelt
voorspel jij?
U voorspelt
Hij/Zij/Het voorspelt
Wij voorspellen
Jullie voorspellen
Zij voorspellen
Verleden tijd van voorspellen
Ik voorspelde
Jij/U voorspelde
Hij/Zij/Het voorspelde
Wij voorspelden
Jullie voorspelden
Zij voorspelden
Voltooid deelwoord van voorspellen
voorspeld
Tegenwoordig deelwoord van voorspellen
voorspellend