Werkwoorden vervoegen
vaststellen
Tegenwoordige tijd vastgesteld
Ik stel vast
Jij stelt vast
stel jij vast?
U stelt vast
Hij/Zij/Het stelt vast
Wij stellen vast
Jullie stellen vast
Zij stellen vast
Verleden tijd van vastgesteld
Ik stelde vast
Jij/U stelde vast
Hij/Zij/Het stelde vast
Wij stelden vast
Jullie stelden vast
Zij stelden vast
Voltooid deelwoord van vastgesteld
vastgesteld
Tegenwoordig deelwoord van vastgesteld
vaststellend