Werkwoorden vervoegen
tennissen
Tegenwoordige tijd tennissen
Ik tennis
Jij tennist
tennis jij?
U tennist
Hij/Zij/Het tennist
Wij tennissen
Jullie tennissen
Zij tennissen
Verleden tijd van tennissen
Ik tenniste
Jij/U tenniste
Hij/Zij/Het tenniste
Wij tennisten
Jullie tennisten
Zij tennisten
Voltooid deelwoord van tennissen
getennist
Tegenwoordig deelwoord van tennissen
tennissend