Werkwoorden vervoegen
snateren
Tegenwoordige tijd snateren
Ik snater
Jij snatert
snater
U snatert
Hij/Zij/Het snatert
Wij snateren
Jullie snateren
Zij snateren
Verleden tijd van snateren
Ik snaterde
Jij/U snaterde
Hij/Zij/Het snaterde
Wij snaterden
Jullie snaterden
Zij snaterden
Voltooid deelwoord van snateren
gesnaterd
Tegenwoordig deelwoord van snateren
snaterend