Werkwoorden vervoegen
slapen
Tegenwoordige tijd Slapen
Ik slaap
Jij slaapt
slaap jij?
U slaapt
Hij/Zij/Het slaapt
Wij slapen
Jullie slapen
Zij slapen
Verleden tijd van Slapen
Ik sliep
Jij/U sliep
Hij/Zij/Het sliep
Wij sliepen
Jullie sliepen
Zij sliepen
Voltooid deelwoord van Slapen
geslapen
Tegenwoordig deelwoord van Slapen
slapend