Werkwoorden vervoegen
repareren
Tegenwoordige tijd repareren
Ik repareer
Jij repareert
repareer jij?
U repareert
Hij/Zij/Het repareert
Wij repareren
Jullie repareren
Zij repareren
Verleden tijd van repareren
Ik repareerde
Jij/U repareerde
Hij/Zij/Het repareerde
Wij repareerden
Jullie repareerden
Zij repareerden
Voltooid deelwoord van repareren
gerepareerd
Tegenwoordig deelwoord van repareren
reparerend