Werkwoorden vervoegen
relativeren
Tegenwoordige tijd relativeren
Ik relativeer
Jij relativeert
relativeer jij?
U relativeert
Hij/Zij/Het relativeert
Wij relativeren
Jullie relativeren
Zij relativeren
Verleden tijd van relativeren
Ik relativeerde
Jij/U relativeerde
Hij/Zij/Het relativeerde
Wij relativeerden
Jullie relativeerden
Zij relativeerden
Voltooid deelwoord van relativeren
gerelativeerd
Tegenwoordig deelwoord van relativeren
relativerend