Werkwoorden vervoegen
projecteren
Tegenwoordige tijd projecteren
Ik projecteer
Jij projecteert
projecteer jij?
U projecteert
Hij/Zij/Het projecteert
Wij projecteren
Jullie projecteren
Zij projecteren
Verleden tijd van projecteren
Ik projecteerde
Jij/U projecteerde
Hij/Zij/Het projecteerde
Wij projecteerden
Jullie projecteerden
Zij projecteerden
Voltooid deelwoord van projecteren
geprojecteerd
Tegenwoordig deelwoord van projecteren
projecterend