Werkwoorden vervoegen
prangen
Tegenwoordige tijd prangend
Ik prang
Jij prangt
prang
U prangt
Hij/Zij/Het prangt
Wij prangen
Jullie prangen
Zij prangen
Verleden tijd van prangend
Ik prangde
Jij/U prangde
Hij/Zij/Het prangde
Wij prangden
Jullie prangden
Zij prangden
Voltooid deelwoord van prangend
geprangd
Tegenwoordig deelwoord van prangend
prangend