Werkwoorden vervoegen
overwegen (gewichtiger zijn, overdenken)
Tegenwoordige tijd overwegend
Ik overweeg
Jij overweegt
overweeg jij?
U overweegt
Hij/Zij/Het overweegt
Wij overwegen
Jullie overwegen
Zij overwegen
Verleden tijd van overwegend
Ik overwoog
Jij/U overwoog
Hij/Zij/Het overwoog
Wij overwogen
Jullie overwogen
Zij overwogen
Voltooid deelwoord van overwegend
overwogen
Tegenwoordig deelwoord van overwegend
overwegend
overwegen (opnieuw wegen, te veel wegen)
Tegenwoordige tijd overwegend
Ik weeg over
Jij weegt over
weeg jij over?
U weegt over
Hij/Zij/Het weegt over
Wij wegen over
Jullie wegen over
Zij wegen over
Verleden tijd van overwegend
Ik woog over
Jij/U woog over
Hij/Zij/Het woog over
Wij wogen over
Jullie wogen over
Zij wogen over
Voltooid deelwoord van overwegend
overgewogen
Tegenwoordig deelwoord van overwegend
overwegend