Werkwoorden vervoegen
legeren (een verblijfplaats geven)
Tegenwoordige tijd legeren
Ik leger
Jij legert
leger jij?
U legert
Hij/Zij/Het legert
Wij legeren
Jullie legeren
Zij legeren
Verleden tijd van legeren
Ik legerde
Jij/U legerde
Hij/Zij/Het legerde
Wij legerden
Jullie legerden
Zij legerden
Voltooid deelwoord van legeren
gelegerd
Tegenwoordig deelwoord van legeren
legerend
legeren (legateren; amalgameren)
Tegenwoordige tijd legeren
Ik legeer
Jij legeert
legeer jij?
U legeert
Hij/Zij/Het legeert
Wij legeren
Jullie legeren
Zij legeren
Verleden tijd van legeren
Ik legeerde
Jij/U legeerde
Hij/Zij/Het legeerde
Wij legeerden
Jullie legeerden
Zij legeerden
Voltooid deelwoord van legeren
gelegeerd
Tegenwoordig deelwoord van legeren
legerend