Werkwoorden vervoegen
kunnen
Tegenwoordige tijd Kan
Ik kan
Jij kan
kan jij?
U kan
U kunt
Hij/Zij/Het kan
Wij kunnen
Jullie kunnen
Zij kunnen
Verleden tijd van Kan
Ik kon
Jij/U kon
Hij/Zij/Het kon
Wij konden
Jullie konden
Zij konden
Voltooid deelwoord van Kan
gekund
Tegenwoordig deelwoord van Kan
kunnend