Werkwoorden vervoegen
jijen
Tegenwoordige tijd jijen
Ik jij
Jij jijt
jij jij?
U jijt
Hij/Zij/Het jijt
Wij jijen
Jullie jijen
Zij jijen
Verleden tijd van jijen
Ik jijde
Jij/U jijde
Hij/Zij/Het jijde
Wij jijden
Jullie jijden
Zij jijden
Voltooid deelwoord van jijen
gejijd
Tegenwoordig deelwoord van jijen
jijend